ECLI:NL:CRVB:2019:3166
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van kosten in bezwaar bij studiefinanciering en samenhangende zaken
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de toekenning van studiefinanciering aan een appellante uit Polen, die in bezwaar ging tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De minister had de toekenning van studiefinanciering over de maanden november en december 2012 herzien en op nihil gesteld, omdat appellante niet als migrerend werknemer werd aangemerkt. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard en het besluit van de minister vernietigd, waarbij de minister werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij zich beperkte tot het oordeel van de rechtbank over de kosten in bezwaar. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had aangenomen dat er sprake was van samenhangende zaken, aangezien de werkzaamheden in bezwaar nagenoeg identiek waren aan die in andere zaken. De Raad bevestigde dat de minister geen hoorzitting hoefde te houden, omdat de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing waren. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van samenhangende zaken in het bestuursrecht en de criteria die daarbij gelden, zoals de gelijktijdige behandeling van bezwaren en de rol van rechtsbijstand.