ECLI:NL:CRVB:2025:552

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
24/856 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verlaging en terugvordering AOW-pensioen en intrekking AIO-aanvulling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, een vrouw woonachtig in Portugal, was het niet eens met de verlaging en terugvordering van haar AOW-pensioen door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb had geconcludeerd dat appellante vanaf 1 januari 2016 niet duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot, ondanks haar claim dat dit wel het geval was. De Raad oordeelde dat de Svb terecht had vastgesteld dat appellante recht had op een gehuwdenpensioen en niet op een ongehuwdenpensioen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin werd geoordeeld dat de Svb de AOW terecht had verlaagd en de terugvordering van te veel betaald pensioen gerechtvaardigd was. De Raad oordeelde ook dat de kostenvergoeding die aan appellante was toegekend correct was vastgesteld. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder iemand als duurzaam gescheiden kan worden aangemerkt en bevestigt de noodzaak van feitelijke omstandigheden in deze beoordeling. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde, waardoor de eerdere beslissingen in stand bleven.

Uitspraak

24/856 AOW, 24/857 AOW, 24/859 PW
Datum uitspraak: 2 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2024, 23/7389 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] de [woonplaats], Portugal (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

SAMENVATTING

Appellante is het niet eens met de verlaging en de terugvordering van haar AOW-pensioen. De Svb vindt dat zij ten onrechte een pensioen voor een ongehuwde heeft gehad. Appellante stelt dat zij duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot en de Svb de vergoeding van de kosten voor de behandeling van het bezwaar te laag heeft vastgesteld. De Raad oordeelt, net als de rechtbank, dat de Svb het AOW-pensioen terecht heeft verlaagd en teruggevorderd en dat de kostenvergoeding juist is vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 februari 2025. Voor appellante is mr. Willering verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.A. van der Vlist.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellante heeft vanaf 2009 een AOW-pensioen [1] ontvangen naar de norm van een gehuwde. Van maart 2011 tot oktober 2012 heeft appellante ook een AIO-aanvulling [2] ontvangen. In februari 2016 hebben appellante en haar echtgenoot aan de Svb gemeld dat zij vanaf 1 januari 2016 duurzaam gescheiden van elkaar leven. Vanaf 1 januari 2016 heeft appellante een AOW-pensioen ontvangen naar de norm van een ongehuwde, die hoger is dan de norm voor een gehuwde.
1.2.
In maart 2023 heeft de Svb onderzoek gedaan naar de woonsituatie van appellante en haar echtgenoot. Dit onderzoek heeft ertoe geleid dat de Svb op 5 april 2023 drie besluiten heeft genomen. Met het eerste besluit van 5 april 2023 heeft de Svb het AOW-pensioen van appellant vanaf mei 2009 verlaagd van 80% naar 74% van het maximale en daarnaast het AOW-pensioen vanaf januari 2016 vastgesteld naar de lagere norm voor een gehuwde. Met het tweede besluit van 5 april 2023 is de AIO-aanvulling van appellante over de periode van 18 februari 2011 tot en met 30 september 2012 ingetrokken. Met het derde besluit van 5 april 2023 heeft de Svb in totaal € 38.311,99 aan te veel betaald AOW-pensioen en te veel betaalde AIO-aanvulling teruggevorderd.
1.3.
Tegen de besluiten van 5 april 2023 heeft appellante bezwaar gemaakt. Dat heeft ertoe geleid dat de Svb met drie besluiten van 24 november 2023 (bestreden besluiten) alleen de verlaging van het AOW-pensioen over de periode van juni 2021 tot en met maart 2023 naar de lagere norm van een gehuwde en de terugvordering van het te veel betaalde pensioen tot een bedrag van € 5.991,46 heeft gehandhaafd. Voor het overige is de Svb aan de bezwaren van appellante tegemoetgekomen, wat wil zeggen dat de intrekking van de AIO-aanvulling, de verlaging van het AOW-pensioen vanaf mei 2009 en de terugvordering voor zover die meer bedroeg dan € 5.991,46 zijn komen te vervallen. Met de besluiten van 24 november 2023 heeft de Svb appellante een vergoeding toegekend van in totaal € 1.492,50 voor de kosten van de behandeling van de bezwaren tegen alle drie de besluiten van 5 april 2023.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en daarmee de bestreden besluiten in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Svb het AOW-pensioen van appellante terecht vanaf januari 2016 heeft verlaagd naar de norm van een gehuwde en € 5.991,46 aan te veel betaald pensioen terecht heeft teruggevorderd. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat de Svb aan appellante terecht een vergoeding heeft toegekend van in totaal € 1.492,50 voor de kosten in bezwaar.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de verlaging van het AOW-pensioen over de periode van juni 2021 tot en met maart 2023 en de terugvordering van het te veel betaalde AOW-pensioen in stand heeft gelaten. De Raad beoordeelt ook of de rechtbank terecht de vergoeding van de kosten in bezwaar in stand heeft gelaten. De Raad doet deze beoordelingen aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Partijen zijn het erover oneens of appellante vanaf 1 januari 2016 recht heeft op een gehuwdenpensioen. Appellante stelt dat zij recht heeft op een ongehuwdenpensioen omdat zij duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot.
4.3.
In beginsel heeft appellante omdat zij gehuwd is recht op een gehuwdenpensioen. [3] Dat is alleen anders als sprake is van een uitzonderingssituatie: als ongehuwd wordt aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. [4]
4.4.
Volgens appellante is sprake van een gewilde verbreking van de huwelijkse samenleving. In die situatie legt de Raad het begrip duurzaam gescheiden leven als volgt uit. Gehuwde mensen leven pas duurzaam gescheiden als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
ten minste één van hen wil de huwelijkse samenleving verbreken;
ieder van hen leidt afzonderlijk een eigen leven alsof hij of zij niet met de ander is gehuwd;
ten minste één van hen bedoelt deze situatie als blijvend.
Of aan deze voorwaarden wordt voldaan, moet blijken uit de feitelijke omstandigheden. Daarvoor is niet voldoende dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning. De huwelijkse samenleving kan namelijk bestaan zonder dat de echtgenoten samenwonen. Voor de beoordeling of mensen duurzaam gescheiden leven is verder niet van belang om welke redenen zij de huwelijkse samenleving niet (of nog niet, niet meer of niet opnieuw) hebben verbroken. [5]
4.5.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de Svb terecht heeft geconcludeerd dat appellante vanaf 1 januari 2016 recht heeft op een gehuwdenpensioen, en niet op een ongehuwdenpensioen, omdat vanaf die datum geen sprake is van duurzaam gescheiden leven.
4.6.
De Svb mocht uitgaan van de verklaringen van 7 maart 2023 van appellante die in de handhavingsrapportage van 20 maart 2023 zijn opgenomen. In het algemeen mag ervan worden uitgegaan dat de tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en ondertekende verklaring juist is. Dit is vaste rechtspraak. [6] Op de zitting van de Raad heeft appellante zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de Raad. De Raad ziet in dit geval geen aanleiding van zijn vaste rechtspraak af te wijken.
4.7.
De Raad is het eens met de Svb dat de feiten en omstandigheden die in het handhavingsrapport zijn opgesomd tot de conclusie leiden dat niet kan worden gezegd dat appellante en haar echtgenoot vanaf 1 januari 2016 ieder afzonderlijk een eigen leven leiden als waren zij niet met elkaar gehuwd. Integendeel, die feiten en omstandigheden laten zien dat tussen appellante en haar echtgenote diverse banden bestonden, zoals financiële verstrengeling, onderlinge zorg, sociale contacten en de manier waarop appellante en haar echtgenoot zich presenteren naar de buitenwereld.
4.8.
Partijen zijn het er ook over oneens of de Svb terecht een vergoeding heeft toegekend van in totaal € 1.492,50 voor de kosten van de behandeling van de bezwaren tegen alle drie de besluiten van 5 april 2023.
4.9.
De Raad is van oordeel dat de Svb terecht is uitgegaan van samenhangende zaken. De Raad volgt appellante niet in haar stelling dat die bezwaargronden niet nagenoeg identiek konden zijn, vanwege verschillende periodes waarop de besluiten betrekking hadden. De Svb heeft er terecht op gewezen dat de drie besluiten op dezelfde dag zijn genomen en gebaseerd zijn op dezelfde constateringen in het handhavingsrapport van 20 maart 2023. De verlaging van het AOW-pensioen en de intrekking van de AIO-aanvulling zijn op vergelijkbare bepalingen gebaseerd. Appellante heeft gewezen op de omvang van het feitencomplex, maar dat maakt niet dat de bezwaargronden niet nagenoeg identiek konden zijn. De situatie in de uitspraak van de Raad van 1 maart 2022 [7] is niet vergelijkbaar met die van appellante, alleen al omdat in die uitspraak de betreffende besluiten niet tegelijkertijd zijn genomen.
4.10.
De Raad is het ook niet met appellante eens dat de Svb voor beide hoorzittingen in totaal twee punten had moeten rekenen in plaats van anderhalf punt. Voor risico van appellante komt dat twee hoorzittingen hebben plaatsgevonden, omdat haar gemachtigde zich bij de eerste hoorzitting niet had voorbereid op de behandeling van de bezwaren tegen alle drie de besluiten van 5 april 2023, terwijl dat onder deze omstandigheden redelijkerwijs wel van hem had mogen worden verlangd. Niet kan worden gezegd dat de Svb door anderhalf punt toe te kennen voor beide hoorzittingen niet de kosten heeft vergoed die appellante in bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de verlaging van het AOW-pensioen over de periode van juni 2021 tot en met maart 2023, de terugvordering van het te veel betaalde AOW-pensioen en de vergoeding van de kosten in bezwaar in stand blijven.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van N. El Khabazi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025.
(getekend) H. Lagas
(getekend) N. El Khabazi
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels en beleidsregels
Algemene Ouderdomswet
Artikel 1, derde lid, aanhef en onder b
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
Artikel 9, eerste lid
Deze wet kent een bruto-ouderdomspensioen voor:
de ongehuwde pensioengerechtigde;
de gehuwde pensioengerechtigde.
Artikel 17a, eerste lid
Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen en terzake van weigering van ouderdomspensioen, herziet de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15, tweede lid, of 49, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ouderdomspensioen;
indien anderszins het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 15, tweede lid, of 49, ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ouderdomspensioen bestaat.
Artikel 17a, tweede lid
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 24, eerste lid
Het ouderdomspensioen dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale verzekeringsbank teruggevorderd van de pensioengerechtigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger, dan wel van de erfgenaam van de pensioengerechtigde voor zover het onverschuldigd betaalde in het vermogen van die erfgenaam is gevallen.
Artikel 24, vijfde lid
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:15, tweede lid
De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Besluit proceskosten bestuursrecht
Artikel 3, eerste lid
Samenhangende zaken worden voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, beschouwd als één zaak.
Artikel 3, tweede lid
Samenhangende zaken zijn: door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet.
2.Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen.
3.Artikel 9 van de AOW.
4.Artikel 1, derde lid aanhef onder b, van de AOW.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 14 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:821.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512.