1.4.Bij besluit van 6 mei 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 oktober 2019 (bestreden besluit), heeft het college besloten om appellant niet te bevorderen tot [C] en hem geen vaste aanstelling te geven. Bij brief van 15 mei 2019 heeft het college aan appellant bevestigd dat zijn tijdelijk dienstverband per 1 augustus 2019 van rechtswege eindigt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat het advies van de CIP onzorgvuldig tot stand is gekomen. Uit de overgelegde SOM-criteria en de specifieke SOM-output van appellant blijkt dat appellant niet heeft voldaan aan de SOM fellow norm voor wetenschappelijke publicaties. Daarbij heeft het college de toppublicaties uit 2019 meegenomen. De door appellant genoemde (working)papers zijn niet meegerekend, omdat deze zich niet in een vergevorderd stadium bevonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college het niet voldoen aan de voorwaarde van het publiciteitscriterium aan het besluit ten grondslag mocht leggen. Er is sprake van cumulatieve criteria. Dit betekent dat het college alleen al vanwege het niet voldoen aan het publiciteitscriterium in redelijkheid tot het oordeel kon komen dat appellant niet aan de criteria voor bevordering heeft voldaan. De rechtbank heeft overwogen dat uit artikel 6.5a, vierde lid van de cao Nederlandse Universiteiten (cao NU) en de notitie Tenure Trackbeleid RUG volgt dat in principe na vijf jaar de beoordeling voor bevordering plaatsvindt, zodat er ongeveer een jaar over is om ander werk te zoeken. De rechtbank heeft verder overwogen dat de beoordelingsdatum ten gunste van appellant is uitgesteld, omdat in 2018 (na vijf jaar) duidelijk was dat hij (nog) niet aan de criteria voldeed. De rechtbank heeft in het dossier geen concrete aanknopingspunten gezien voor de stelling van appellant dat hem is toegezegd dat hij met het uitstellen van het beoordelingsmoment ook een verlenging van zijn aanstelling zou krijgen. De rechtbank heeft ook van belang geacht dat vaststaat dat de aanstelling van appellant binnen de tenure track regeling voor zes jaar is en van rechtswege eindigt. De rechtbank heeft de bezwarencommissie gevolgd dat het zorgvuldiger was geweest als de gemaakte afspraken over het uitstel van het beoordelingsmoment en de consequenties daarvan schriftelijk waren vastgelegd maar dit is onvoldoende om het verzoek tot schadevergoeding toe te kennen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.Artikel 6.5a van de cao NU luidt:
1.Onder tenure track wordt verstaan het formeel vastgelegde traject naar een dienstverband voor onbepaalde tijd voor wetenschappelijk personeel.
2. In de afspraken over een tenure track wordt duidelijk vastgelegd:
hoe het in het eerste lid genoemde traject kan leiden tot een dienstverband voor onbepaalde tijd in een hogere wetenschappelijke functie;
de duur van het traject;
de beoordelingsprocedure en de beoordelingscriteria;
e gevolgen van een positieve of negatieve beoordeling.
4. De beslissing over omzetting in een dienstverband voor onbepaalde tijd wordt ruim voor het einde van de in het tweede lid onder b genoemde periode genomen.
5. Wanneer dit traject niet leidt tot een dienstverband voor onbepaalde tijd is artikel 2.2 lid 5 van toepassing.
4.1.2.Artikel 2.2, vijfde lid cao NU:
Bij het eindigen van dienstverbanden voor bepaalde tijd, anders dan door opzegging door de werknemer, door de bereikte AOW-gerechtigde leeftijd en anders dan tijdens de proeftijd als bedoeld in artikel 2.2 lid 2, verplicht de werkgever zich tot herplaatsingsinspanningen zoals bedoeld in artikel 72a WW en op verbetering van de positie van de werknemer op de arbeidsmarkt. In dat kader zullen in ieder geval mogelijkheden van omscholing, bijscholing en cursussen worden bezien onder afweging van kosten en baten. De werkgever zal een keuze uit deze maatregelen maken afhankelijk van de duur van het dienstverband en de leeftijd van de betrokken werknemer. Op grond van deze indicatoren stelt de werkgever vast of en in welke mate deze maatregelen na beëindiging van het dienstverband voor bepaalde tijd zullen worden voortgezet.
4.1.3.Artikel 6.6 cao NU:
1. De werknemer heeft, met inachtneming van door de werkgever nader te stellen regels, tenminste eenmaal per jaar een gesprek met zijn direct leidinggevende over de wijze waarop, met inachtneming van het functioneren in het afgelopen tijdvak, de werknemer gedurende een af te spreken toekomstig tijdvak zijn functie zal vervullen of zijn loopbaan zal vervolgen alsmede de voorwaarden waaronder dat dient te geschieden. In het jaargesprek wordt onder meer aandacht besteed aan:
het welbevinden van de werknemer (waaronder fysieke en mentale gezondheidsaspecten);
de inzetbaarheid, waaronder kennis en vaardigheden, gespiegeld aan toekomstige behoeften, de voorziene loopbaan- en persoonlijke ontwikkeling en de daarbij noodzakelijke scholing, alsmede de termijnen waarbinnen deze gerealiseerd zal worden en;
het motivatieaspect.
4.2.1.Uit het bepaalde in het tweede lid van artikel 6.5a, van de cao NU, volgt dat de bevordering afhankelijk is van het functioneren in de overeengekomen periode. Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld dient, gelet op de aard van dit traject voor de aan te leggen toetsingsmaatstaf de tenure track te worden gelijkgesteld met een proeftijd-aanstelling (uitspraak van 19 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1911). 4.2.2.Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 2 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN6920) is de toetsing van een besluit tot niet voortzetten van een tijdelijk dienstverband na afloop van de proeftijd terughoudend. Deze toetsing is in beginsel beperkt tot de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de betrokken ambtenaar niet aan de door het bestuursorgaan redelijkerwijs te stellen eisen en/of verwachtingen heeft voldaan.