ECLI:NL:CRVB:2022:293
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verlenging diplomatermijn hoger onderwijs na detentie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een verzoek van betrokkene om verlenging van de diplomatermijn voor zijn studie Rechtsgeleerdheid, dat door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap was afgewezen. Betrokkene had van 16 oktober 2013 tot 24 augustus 2018 in voorlopige hechtenis gezeten, wat leidde tot de beëindiging van zijn inschrijving bij de onderwijsinstelling. In september 2018 diende hij een verzoek in om de diplomatermijn met 60 maanden te verlengen, omdat hij door zijn detentie niet in staat was om aan het onderwijs deel te nemen.
De minister wees het verzoek af, stellende dat detentie geen bijzondere omstandigheid is in de zin van artikel 5.16 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De rechtbank Gelderland oordeelde echter dat de minister ten onrechte had geoordeeld en dat de detentie van betrokkene wel degelijk als een bijzondere omstandigheid moet worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en verlengde de diplomatermijn met 59 maanden.
In hoger beroep herhaalde de minister zijn standpunt, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de minister niet had aangetoond dat detentie geen bijzondere omstandigheid is en dat de onderwijsinstelling terecht had verklaard dat betrokkene door zijn detentie niet in staat was om te studeren. De Raad concludeerde dat de minister het verzoek om verlenging van de diplomatermijn ten onrechte had afgewezen en veroordeelde de minister in de proceskosten van betrokkene.