In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die van 5 juni 2008 tot en met 31 oktober 2012 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand, had zijn bijstand op verzoek beëindigd omdat hij voldoende inkomsten uit een onderneming had. Echter, na een politieonderzoek naar een in beslag genomen geldbedrag van € 169.900, heeft het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo de bijstand van de appellant over een eerdere periode ingetrokken en teruggevorderd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Vervolgens heeft appellant verzocht om herziening van het besluit, maar dit verzoek werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren.
De Raad heeft vastgesteld dat het bestreden besluit onbevoegd was genomen, omdat het was ondertekend door de algemeen directeur van Senzer, die ook het eerdere besluit had genomen. Dit was in strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Desondanks heeft het college het besluit alsnog voor zijn rekening genomen, waardoor het bevoegdheidsgebrek werd gepasseerd. De Raad oordeelde dat appellant geen belangen had gesteld die de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk maakten. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en veroordeelde het college in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.277,- bedroegen, en het griffierecht van € 175,- diende vergoed te worden.