ECLI:NL:CRVB:2022:2862

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
19/5012 JW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wraking van behandelend rechters in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 september 2022 uitspraak gedaan op een verzoek om wraking van de behandelend rechters, ingediend door verzoekers, vertegenwoordigd door mr. R.J. Michielsen. Het verzoek om wraking volgde op een zitting die op 30 juni 2022 had plaatsgevonden, waarin de rechters de vraag bespraken of verzoekers voldoende belang hadden bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraken. Verzoekers voerden aan dat de rechters al een oordeel hadden gevormd voordat de zitting was gesloten, wat volgens hen duidde op vooringenomenheid. De rechters gaven echter aan dat zij niet berustten in het wrakingsverzoek en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten.

De Centrale Raad van Beroep overwoog dat een wrakingsverzoek alleen kan worden toegewezen als er uitzonderlijke omstandigheden zijn die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor vooringenomenheid van de rechters. De Raad concludeerde dat de behandelend rechters hun taak naar behoren hadden uitgevoerd en dat verzoekers voldoende gelegenheid hadden gekregen om hun standpunten naar voren te brengen. De argumenten van verzoekers, waaronder de voortvarendheid van de behandeling en non-verbale communicatie, werden niet als voldoende geacht om aan te nemen dat er sprake was van (schijn van) vooringenomenheid.

Uiteindelijk werd het verzoek om wraking afgewezen, en de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken en is ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

19/5012 JW-W, 19/5013 JW-W, 21/1873 JW-W en 21/1875 JW-W
Datum beslissing: 21 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] (verzoekers)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekers heeft mr. R.J. Michielsen, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 22 oktober 2019, 18/6178 en 19/1455, en van 14 april 2021, 20/3159 en 20/3172 (aangevallen uitspraken), in gedingen tussen verzoekers en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2022, met als behandelend rechters J. Brand, B.J. van de Griend en A. van Gijzen. Namens verzoekers zijn verschenen mr. Michielsen en [naam moeder] , de moeder en wettelijk vertegenwoordiger van verzoekers. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Breure en mr. M.R. Keyser.
Namens verzoekers heeft [naam moeder] op 30 juni 2022 na de zitting een verzoek om wraking van de behandelend rechters ingediend.
De behandelend rechters hebben een reactie gegeven op het wrakingsverzoek en hebben daarbij te kennen gegeven niet te berusten in het verzoek.
Verzoekers en de behandelend rechters zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad op 12 september 2022. Namens verzoekers is [naam moeder] verschenen, bijgestaan door mr. Michielsen. Van de behandelend rechters is mr. Brand verschenen. De andere behandelend rechters zijn, zoals aangekondigd, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2. Verzoekers hebben, zoals ter zitting nader is toegelicht, aan hun verzoek om wraking, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Tijdens de zitting van 30 juni 2022 is de vraag aan de orde gesteld of verzoekers voldoende belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraken. Nadat daarover met partijen is gesproken, is het onderzoek ter zitting enkele minuten geschorst geweest zodat de behandelend rechters zich in de raadkamer over die vraag konden beraden. Bij terugkomst in de zittingszaal is partijen meegedeeld dat de behandelend rechters tot een oordeel zijn gekomen. Vervolgens is het onderzoek ter zitting gesloten en heeft de voorzitter meegedeeld dat op 6 juli 2022 om 10:00 uur uitspraak zal worden gedaan. Deze kordate, voortvarende behandeling heeft bij verzoekers het beeld doen ontstaan dat de behandelend rechters voorafgaand aan de zitting al een oordeel hadden gevormd. De behandelend rechters hebben daarmee blijk gegeven van vooringenomenheid. Daarnaast hebben verzoekers erop gewezen dat ter zitting de vraag is opgeworpen hoe bij het alsnog toekennen van een pgb de verleende zorg verantwoord zou moeten worden. Verzoekers hebben daarover naar voren gebracht dat zij over bewijsstukken beschikken, op basis waarvan facturen kunnen worden opgesteld. Op de reactie daarop van het college ter zitting en op het verweerschrift van het college hebben verzoekers niet kunnen reageren. De behandelend rechters hebben blijk gegeven van vooringenomenheid door het beginsel van hoor en wederhoor te schenden en door hun non-verbale communicatie.
3.1.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de (persoon van de) rechter die de zaak behandelt. Bij de beoordeling van een verzoek om wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Slechts als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij daarover bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, moet dit vermoeden wijken (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 16 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:370).
3.2.
Het bepalen van het zittingsverloop, de voortgang van de zitting en de orde in de zittingszaal behoort tot de taakuitoefening van de rechter. Ook het stellen van kritische vragen behoort tot de taak van de rechter (zie onder meer de uitspraken van 19 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW3667, en van 3 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2030). Uit het proces-verbaal van de zitting van 30 juni 2022 blijkt niet dat verzoekers niet voldoende gelegenheid hebben gekregen om te kunnen reageren op standpunten van het college. De behandelend rechters hebben bij het onderzoek ter zitting de vraag centraal gesteld in hoeverre nog een actueel procesbelang bestaat bij de beoordeling van de aangevallen uitspraken. Aan beide partijen zijn hierover vragen gesteld en beide partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun visie op dit punt naar voren te brengen en op elkaar te reageren. Uit deze feiten en omstandigheden blijkt niet dat de behandelend rechters al een oordeel over deze vraag hadden gevormd en daaruit kan dus geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid worden afgeleid. Ook wat verzoekers in algemene bewoordingen hebben gesteld met betrekking tot non-verbale communicatie, de voortvarendheid waarmee de behandeling van de zaken ter zitting heeft plaatsgevonden of de duur van de schorsing van het onderzoek ter zitting, levert geen feiten of omstandigheden op die aanleiding kunnen geven voor het oordeel dat sprake is van (schijn van) vooringenomenheid van de behandelend rechters.
3.3.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om wraking moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze beslissing is gedaan door E. Dijt als voorzitter en S.B. SmitColenbrander en G.A.J. van den Hurk als leden, in tegenwoordigheid van J.E. Eikelenboom als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2022.
(getekend) E. Dijt
(getekend) J.E. Eikelenboom