In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een universitair hoofddocent (UHD) en de decaan van de Erasmus School of Law. De appellant, een UHD, had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar en tegen het besluit van de decaan van 20 september 2021, waarin het verzoek van de appellant om in aanmerking te komen voor een career track naar hoogleraar werd afgewezen. De Raad oordeelde dat de decaan niet had voldaan aan de verplichting om een beslissing te nemen over het verzoek van de appellant om de career track te hervatten. De Raad stelde vast dat zolang de arbeidsverhouding van de appellant nog bestaat, hij belang heeft bij het onderhouden van zijn kennis en vaardigheden, ook al is het mogelijk dat zijn loopbaan bij de Erasmus Universiteit geen vervolg meer heeft. De Raad verklaarde het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk, maar verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit gegrond. De Raad gelastte de decaan om de appellant te plaatsen in een career track naar (gewoon) hoogleraar en veroordeelde de decaan in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 1.897,50.