ECLI:NL:CRVB:2021:1075

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
10 mei 2021
Zaaknummer
20/1302 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hervatting career track aan de Erasmus Universiteit Rotterdam

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die zijn career track van [functie 2] naar [functie 3] wilde hervatten. De appellant, werkzaam bij de Erasmus Universiteit Rotterdam, had eerder zelf verzocht om deze career track te beëindigen. De decaan van de faculteit [faculteit] had het verzoek van de appellant om de career track te hervatten afgewezen, wat leidde tot een procedure bij de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar de appellant ging in hoger beroep.

De Raad oordeelde dat de besluiten van de decaan onvoldoende gemotiveerd waren. De decaan had niet alleen moeten beslissen over de hervatting van de career track van [functie 2] naar [functie 3], maar ook over de mogelijkheid voor de appellant om een career track van [functie 1] naar [functie 3] te doorlopen. De Raad stelde vast dat er geen regels waren die de decaan verhinderden om een beslissing te nemen over deze career track. Het motiveringsgebrek leidde ertoe dat het hoger beroep slaagde, en de Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

De Raad droeg de decaan op om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van de appellant, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de decaan veroordeeld in de kosten van de appellant, die in totaal € 3.204,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van besluiten in het bestuursrecht, vooral in situaties waarin de rechten van ambtenaren op het spel staan.

Uitspraak

20.1302 AW

Datum uitspraak: 6 mei 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
18 februari 2020, 19/5194 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de decaan van de faculteit [faculteit] van de Erasmus Universiteit Rotterdam (decaan)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Geraedts hoger beroep ingesteld.
Namens de decaan heeft mr. W.E. Pors, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Geraedts en mr. P.J.C. Garrels. De decaan is verschenen, bijgestaan door mr. Pors.

OVERWEGINGEN

1. Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet gewijzigd en Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) gaan heten. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 bekend zijn gemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep.
2.1.
Appellant werkt bij de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij heeft een dienstverband voor onbepaalde tijd als [naam functie] ( [functie 1] ) [gebied] (0,4 fte) bij de faculteit [faculteit] . Daarnaast was hij tot 1 maart 2020 benoemd als [functie 2] (0,2 fte).
2.2.
Op 11 mei 2017 is met appellant afgesproken dat hij een zogenoemde career track start van [functie 2] naar [functie 3] . Bij e-mailbericht van 22 januari 2018 heeft appellant deze career track beëindigd omdat hij een traject van [functie 2] naar [functie 3] niet langer nastreefde.
2.3.
Bij brief van 15 februari 2019 heeft appellant verzocht om hervatting van de op zijn verzoek beëindigde career track.
2.4.
Bij besluit van 12 juli 2019 heeft de decaan dit verzoek afgewezen.
2.5.
Bij besluit van 29 november 2019 (bestreden besluit) heeft de decaan het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - overwogen dat noch in de wet- en regelgeving noch in het Human Resources beleid (HR-beleid) van de [faculteit] ( [faculteit] ) bepalingen zijn te vinden die recht geven op hervatting van een beëindigde career track.
4. Met het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak wil appellant bereiken dat hij alsnog verder kan gaan met de career track tot [functie 3] .
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1.
De grondslag voor de career track naar een [ambt] is te vinden op pagina 49 van het HR-beleid van de [faculteit] 2018-2022: “Uitgangspunt voor [faculteit] is dat elke [functie 1] in een career track naar [functie 3] zou dienen te zitten “tenzij”. Dus ook als de [functie 1] de positie heeft van een [functie 2] (…).”.
5.2.
Appellant heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat de decaan hem niet mocht weigeren om de door hemzelf beëindigde career track van [functie 2] naar [functie 3] te hervatten.
5.3.
De Raad is het niet eens met dit standpunt van appellant. De decaan had appellant niet toe hoeven te staan om de career track van [functie 2] naar [functie 3] te hervatten en af te maken. Appellant heeft zelf verzocht om deze career track te beëindigen, wat ook is gebeurd. En er is geen geschreven of ongeschreven regel of regeling op grond waarvan appellant deze career track zou moeten kunnen hervatten en alsnog af zou moeten kunnen maken.
5.4.
Appellant heeft verder aangevoerd dat de decaan hem in staat moet stellen om een career track van [functie 1] naar [functie 3] te doorlopen. Tijdens de zitting van de Raad heeft hij verklaard dat hij een verzoek daartoe zal indienen als dat nodig is.
5.5.
De Raad stelt vast dat de besluiten van de decaan in deze zaak geen beslissing bevatten over het al dan niet kunnen doorlopen van de career track van [functie 1] naar [functie 3] . De decaan heeft dit tijdens de zitting van de Raad ook erkend. De Raad is van oordeel dat de besluiten daarom onvoldoende gemotiveerd zijn. De decaan had namelijk het verzoek van appellant om hervatting van de career track niet alleen moeten opvatten als een verzoek om de speciale career track van [functie 2] naar [functie 3] te mogen hervatten, maar ook als een verzoek om de in het HR-beleid genoemde career track van [functie 1] naar [functie 3] te mogen doorlopen en de decaan had (ook) daarover een beslissing moeten nemen. Daarvoor is in de eerste plaats van belang dat de [faculteit] het hiervoor in overweging 5.1 genoemde uitgangspunt hanteert dat iedere [functie 1] in een career track naar [functie 3] zou moeten zitten. Nu dit het uitgangspunt is, had de decaan daarover ook in het geval van appellant een beslissing moeten nemen. Dat appellant eerder een career track van [functie 2] naar [functie 3] is gestart staat los van dit uitgangspunt en is daarom geen reden om geen besluit te hoeven nemen over een career track van [functie 1] naar [functie 3] . In de tweede plaats spelen proceseconomische redenen een rol. Als van appellant verwacht zou worden een nieuw verzoek om een career track van [functie 1] naar [functie 3] in te dienen, kan tegen de beslissing op dat verzoek bezwaar, beroep en hoger beroep ingesteld worden. Dat is niet wenselijk nu partijen gebaat zijn bij spoedige duidelijkheid.
5.6.
Het in 5.5 geconstateerde motiveringsgebrek leidt ertoe dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden vernietigd. De Raad zal het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren, dat besluit vernietigen en de decaan opdragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Op grond van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht zal de Raad bepalen dat beroep tegen de nieuwe beslissing op het bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld.
6. De decaan zal worden veroordeeld in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.068,- voor verleende rechtsbijstand in bezwaar (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting), € 1.068,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting) en € 1.068,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting), in totaal € 3.204,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 29 november 2019 gegrond;
  • draagt de decaan op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat tegen het nieuwe besluit slechts beroep openstaat bij de Raad;
  • veroordeelt de decaan in de kosten van appellant tot een bedrag van € 3.204,-;
  • bepaalt dat de decaan aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 439,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van M.E. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2021.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) M.E. van Donk