In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die zijn career track van [functie 2] naar [functie 3] wilde hervatten. De appellant, werkzaam bij de Erasmus Universiteit Rotterdam, had eerder zelf verzocht om deze career track te beëindigen. De decaan van de faculteit [faculteit] had het verzoek van de appellant om de career track te hervatten afgewezen, wat leidde tot een procedure bij de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar de appellant ging in hoger beroep.
De Raad oordeelde dat de besluiten van de decaan onvoldoende gemotiveerd waren. De decaan had niet alleen moeten beslissen over de hervatting van de career track van [functie 2] naar [functie 3], maar ook over de mogelijkheid voor de appellant om een career track van [functie 1] naar [functie 3] te doorlopen. De Raad stelde vast dat er geen regels waren die de decaan verhinderden om een beslissing te nemen over deze career track. Het motiveringsgebrek leidde ertoe dat het hoger beroep slaagde, en de Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.
De Raad droeg de decaan op om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van de appellant, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de decaan veroordeeld in de kosten van de appellant, die in totaal € 3.204,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van besluiten in het bestuursrecht, vooral in situaties waarin de rechten van ambtenaren op het spel staan.