ECLI:NL:CRVB:2022:2692

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
21/1723 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van Wajong-uitkering na ontdekking hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van de Wajong-uitkering van appellant. Appellant ontvangt sinds 1990 een Wajong-uitkering, maar in februari 2019 werd in zijn woning een hennepkwekerij aangetroffen met 148 planten. De politie stelde het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 30.794,50, wat leidde tot een onderzoek door het Uwv naar de rechtmatigheid van de uitkering. Het Uwv concludeerde dat appellant minder dan 25% arbeidsongeschikt was, waardoor de uitkering niet kon worden uitbetaald. Het besluit tot terugvordering van € 8.190,45 werd door appellant bestreden, maar de rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het Uwv onvoldoende had onderzocht wanneer de kwekerij was gestart en wat de opbrengsten waren. De Raad oordeelde dat het aantreffen van de kwekerij de veronderstelling rechtvaardigt dat appellant (mede-)eigenaar was en dat hij de opbrengsten heeft ontvangen. Appellant kon geen overtuigende gegevens overleggen die zijn stelling onderbouwden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de Wajong-uitkering heeft herzien en teruggevorderd.

Uitspraak

21 1723 WAJONG

Datum uitspraak: 15 december 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 30 maart 2021, 20/3475 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E.D. van Tellingen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2022. Voor appellant is mr. Van Tellingen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt sinds 13 november 1990 een uitkering, laatstelijk op grond van hoofdstuk 3 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), berekend naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%.
1.2.
Op 5 februari 2019 heeft de Politie [naam Eenheid] in de woning van appellant een hennepkwekerij met in totaal 148 hennepplanten van ongeveer 9 weken oud aangetroffen. Daarnaast is geconstateerd dat de stroomvoorziening ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen. Appellant is op 11 februari 2019 door de politie verhoord. Van het aantreffen van de hennepkwekerij en van het verhoor is proces-verbaal opgemaakt. Verder heeft de politie op 27 maart 2019 een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij opgemaakt. Het wederrechtelijk verkregen voordeel is daarin vastgesteld op € 30.794,50, uitgaande van twee eerdere oogsten en een geschatte ontnemingsperiode van 25 juli 2018 tot en met 5 februari 2019.
1.3.
Het Uwv heeft vervolgens onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant betaalde Wajong-uitkering en heeft daarbij onder meer de in 1.2 genoemde informatie van de politie en het verhoor van appellant door een themaonderzoeker van het Uwv betrokken. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport van 9 maart 2020. De bevindingen zijn voor het Uwv aanleiding geweest om te onderzoeken of het wederrechtelijk verkregen voordeel, verminderd met de kosten van de illegaal afgenomen elektriciteit, gevolgen heeft voor de Wajong-uitkering van appellant over de periode van 25 juli 2018 tot en met 4 februari 2019. Op basis van de verdiensten in genoemde periode is appellant minder dan 25% arbeidsongeschikt, waardoor de Wajong-uitkering niet kan worden uitbetaald. Hetgeen als gevolg hiervan te veel aan Wajong-uitkering is ontvangen is bij besluit van 16 april 2020 tot een bedrag van € 8.190,45 bruto van appellant teruggevorderd.
1.4.
Met het besluit van 25 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 april 2020 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat het aantreffen in de woning van appellant van een hennepkwekerij de vooronderstelling rechtvaardigt dat hij (mede-)eigenaar is geweest van die kwekerij en dat de opbrengst daarvan hem ook ten goede is gekomen. Het is dan aan appellant om met objectiveerbare en controleerbare gegevens te komen die aantonen dat hij de kwekerij niet (mede) heeft geëxploiteerd. Appellant heeft niet kunnen onderbouwen dat hij niet de (mede-)exploitant was van de hennepkwekerij die in zijn woning is aangetroffen. Appellant heeft ook geen overtuigende gronden aangevoerd waarom het Uwv zich bij de berekening van de inkomsten van appellant uit de kwekerij niet heeft mogen baseren op de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel door de politie. In dit verband heeft de rechtbank opgemerkt dat bij schending van de inlichtingenverplichting geldt dat het voor risico van de overtreder blijft als achteraf niet exact kan worden bepaald wat de omvang van de inkomsten is geweest.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat het Uwv onvoldoende heeft onderzocht op welk moment de hennepkwekerij is aangevangen en wat de opbrengsten daarvan waren. Het Uwv heeft zich ten onrechte gebaseerd op de bevindingen van de politie, terwijl daaruit niet onomstotelijk volgt dat sprake is geweest van een hennepkwekerij vanaf 25 juli 2018. Volgens appellant is de kwekerij pas in november opgebouwd en kan zijn Wajong-uitkering daarom niet eerder dan per eind november 2018 worden ingetrokken. Voor de schatting van de inkomsten moet worden uitgegaan van € 160,- per week als tegemoetkoming voor het ter beschikking stellen van zijn woning aan de exploitanten van de hennepkwekerij.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 3:74, eerste lid, van de Wajong is de jonggehandicapte verplicht aan het Uwv, op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald.
4.1.2.
Artikel 3:48 van de Wajong, zoals dat artikel ten tijde in geding gold, bevat een regeling voor het geval een jonggehandicapte inkomen geniet door arbeid te gaan verrichten. Kort gezegd blijft intrekking of herziening gedurende vijf jaar achterwege maar wordt de Wajong-uitkering niet betaald indien het inkomen zodanig hoog is dat sprake zou zijn van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 25%, indien op die inkomsten geschat zou worden.
4.1.3.
Op grond van artikel 3:56, eerste lid, van de Wajong wordt de uitkering die onverschuldigd is betaald, door het Uwv teruggevorderd. Op grond van het zesde lid kan het Uwv besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn
4.2.
Een besluit tot herziening en terugvordering van een uitkering is een belastend besluit waarbij het aan het Uwv is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan in beginsel op het Uwv rust (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 8 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2708).
4.3.
Niet in geschil is dat op 5 februari 2019 in de woning van appellant een hennepkwekerij met 148 planten van ongeveer negen weken oud is aangetroffen. Evenmin in geschil is dat appellant bij het Uwv geen melding heeft gemaakt van deze hennepkwekerij. In geschil is de vraag of de rechtbank terecht heeft overwogen dat de hennepkwekerij van 25 juli 2018 tot 5 februari 2019 in de woning van appellant aanwezig was en of de vooronderstelling gerechtvaardigd is dat de opbrengst daarvan hem ook ten goede is gekomen, waarbij is uitgegaan van twee eerdere oogsten.
4.4.
Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen volgt uit vaste rechtspraak van de Raad dat het aantreffen van een hennepkwekerij in de woning van een uitkeringsgerechtigde de vooronderstelling rechtvaardigt dat die uitkeringsgerechtigde (mede-)eigenaar van die kwekerij is en dat de opbrengst daarvan ook hem ten goede is gekomen. Het is dan aan de uitkeringsgerechtigde om met overtuigende, objectieve en verifieerbare gegevens aan te tonen dat hij de hennepkwekerij niet heeft geëxploiteerd en ook overigens minder inkomsten uit of in verband met deze kwekerij heeft ontvangen dan waarvan het Uwv bij zijn berekening is uitgegaan (zie onder meer de uitspraken van 11 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP2137 en 17 september 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BF3199). Als deze gegevens niet worden verstrekt, is het Uwv volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 20 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2083) bevoegd om de inkomsten schattenderwijs vast te stellen. De gevolgen van het ontbreken van concrete, verifieerbare gegevens over het inkomen vallen geheel binnen de risicosfeer van de uitkeringsgerechtigde.
4.5.
Uitgaande van deze maatstaf en de feiten zoals deze ook door de rechtbank zijn vastgesteld lag het op de weg van appellant om met overtuigende, objectieve en verifieerbare gegevens aan te tonen dat hij de in zijn woning aangetroffen hennepkwekerij niet heeft geëxploiteerd en dat hij slechts beperkt inkomsten, namelijk € 160,- per week te rekenen vanaf eind november 2018, uit of in verband met deze kwekerij heeft ontvangen. Appellant heeft geen stukken ingediend waaruit dit blijkt. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd over het niet betrokken zijn bij de hennepkwekerij, de hoogte van het inkomen uit de hennepteelt en de periode waarvan is aangenomen dat van een hennepkwekerij sprake is geweest, is voorts in essentie hetzelfde als wat hij in beroep naar voren heeft gebracht en geeft geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft gedaan. Hieraan wordt nog toegevoegd dat appellant tijdens het verhoor bij de politie heeft verklaard dat er twee keer is geoogst en dat hetgeen op 5 februari 2019 aan hennepplanten werd aangetroffen de derde oogst zou worden.
4.6.
Gelet op 4.5 heeft het Uwv voor de hoogte van inkomsten over de periode van 28 juli 2018 tot en met 4 februari 2019 mogen uitgaan van het door de politie vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel van € 26.145,34, te weten de opbrengst van twee oogsten verminderd met de kosten van de illegaal afgenomen elektriciteit. Uitgaande van die inkomsten heeft het Uwv terecht de (fictieve) mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 25%, waardoor de Wajong-uitkering van appellant over de periode van 28 juli 2018 tot en met 4 februari 2019 niet kan worden uitbetaald. Het Uwv heeft de onverschuldigd betaalde Wajong‑uitkering terecht van appellant teruggevorderd. Gesteld noch gebleken is van een dringende reden om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
4.7.
Uit 4.3 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en S.B. Smit-Colenbrander en W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2022.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) L.R. Kokhuis