ECLI:NL:CRVB:2022:2643

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
17/4647 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep met zaaknummer 17/4647 WIA. De appellant, vertegenwoordigd door mr. B.F. Desloover, heeft hoger beroep ingesteld tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en de Staat der Nederlanden. De appellant heeft zijn hoger beroep ingetrokken nadat het Uwv op 12 april 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar heeft genomen, waarbij aan de appellant een loongerelateerde WGA-uitkering is toegekend. De Raad heeft de Staat als partij aangemerkt in verband met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in de procedure is overschreden en heeft de Staat veroordeeld tot betaling van immateriële schadevergoeding aan de appellant tot een bedrag van € 2.000,-. Daarnaast zijn de proceskosten van de appellant in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep begroot op € 5.880,80, die het Uwv moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, met L. Winters als griffier.

Uitspraak

17.4647 WIA, 18/151 ZW

Datum uitspraak: 23 november 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a, 8:88 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
22 mei 2017, 16/9103 (aangevallen uitspraak 1) en de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 december 2017, rechtbank Den Haag, 17/5008 (aangevallen uitspraak 2),
en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.F. Desloover, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
De Raad heeft dr. A. Lok, psychiater, benoemd als onafhankelijk deskundige. De deskundige heeft op 4 augustus 2021 een rapport uitgebracht. Partijen hebben hun zienswijze op dit rapport gegeven.
Het Uwv heeft op 12 april 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen in zaak 17/4647 WIA.
Op 5 mei 2022 heeft appellant de hoger beroepen ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten en tot vergoeding van schade ten gevolge van overschrijding van de redelijke termijn.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Naar aanleiding van het verzoek van appellant om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter heeft de Raad de Staat als partij aangemerkt.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.1.
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Op grond van artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
1.1.2.
Op grond van artikel 8:88, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van de schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
1.2.
In de gewijzigde beslissing op bezwaar van 12 april 2022 heeft het Uwv appellant alsnog met ingang van 4 januari 2016 tot en met 3 maart 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij appellant volledig arbeidsongeschikt is geacht, toegekend. Gelet op deze gewijzigde beslissing op bezwaar is de grondslag voor de weigering van het ziekengeld met ingang van 13 februari 2017 (zaak 18/151 ZW) komen te vervallen.
1.3.
Appellant heeft de hoger beroepen ingetrokken. Nu het Uwv aan appellant tegemoet is gekomen, ziet de Raad aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep in de beide zaken redelijkerwijs heeft moeten maken.
1.4.
De proceskosten in zaak 17/4647 WIA worden, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 759,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift, waarde per punt € 759,-) en € 2.277,- in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 2x 0,5 punt voor zienswijzen) voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 3.036,-. De reiskosten die appellant heeft moeten maken voor het bijwonen van de zitting bij de Raad komen tot een bedrag van € 14,20 (openbaar vervoer 2e klas) voor vergoeding in aanmerking. Appellant heeft verzocht om vergoeding van reiskosten voor twee personen, maar dat niet nader onderbouwd. De Raad ziet hiervoor ook geen aanleiding, omdat in beginsel alleen door een partij zelf gemaakte reiskosten worden vergoed en reiskosten van een gemachtigde reeds zijn begrepen in de vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand.
1.5.
De kosten in zaak 18/151 ZW worden, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 541,- in bezwaar (1 punt voor het bezwaarschrift, waarde per punt € 541,-), € 1.518,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 759,-) en € 759,- in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift) voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 2.818,-. Omdat deze zaak na ontvangst van het hogerberoepschrift gezamenlijk is behandeld met zaak 17/4647 WIA komen de kosten voor het verschijnen ter zitting bij de Raad niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking. De reiskosten die appellant heeft moeten maken voor het bijwonen van de zitting bij de rechtbank komen tot een bedrag van € 12,60 (openbaar vervoer 2e klas) voor vergoeding in aanmerking.
2. Voor vergoeding van de betaalde griffierechten kan appellant zich rechtstreeks tot het Uwv wenden. De reiskosten voor het bezoeken van de deskundige worden door de Raad vergoed.
3.1.
Voor het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geldt het volgende.
3.2.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (zie de uitspraak van de Raad van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. Verder heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast is van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
3.3.
Als de intrekking van het hoger beroep plaatsvindt na een tegemoetkomend besluit dan eindigt de redelijke termijn op het moment waarop het tegemoetkomend besluit is bekendgemaakt (zie de uitspraak van de Raad van 11 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:91).
3.4.
Verder moet in gevallen waarin meerdere zaken van één belanghebbende gezamenlijk zijn behandeld, worden beoordeeld of die zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Indien dit het geval is, wordt per fase van de procedure waarin sprake is geweest van gezamenlijke behandeling, voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500,- per half jaar gehanteerd. Indien de rechtsmiddelen waarmee die fase van de procedure in de betrokken zaken is ingeleid niet tegelijkertijd zijn aangewend, moet daarbij ter bepaling van de mate van overschrijding van de redelijke termijn worden gerekend vanaf het tijdstip van indiening van het eerst aangewende rechtsmiddel (zie het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252).
3.5.
In dit geval is het tegemoetkomend besluit op 12 april 2022 aan appellant bekendgemaakt, waarna appellant de hoger beroepen heeft ingetrokken. Dit betekent dat de redelijke termijn is geëindigd op 12 april 2022. Het Uwv heeft het bezwaarschrift van appellant in de zaak 17/4647 WIA ontvangen op 3 juli 2016. Vanaf de datum van ontvangst door het Uwv van dit bezwaarschrift op 3 juli 2016 tot de datum van het tegemoetkomende besluit van 12 april 2022 heeft de procedure vijf jaar en ruim negen maanden heeft geduurd. In de zaak zelf noch in de opstelling van appellant zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn in de zaak 17/4647 WIA is dus met 22 maanden (afgerond naar boven) overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van in totaal € 2.000,-. Van het totale tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar tegen het besluit van het Uwv minder dan zes maanden geduurd. Dit betekent dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase is geschonden. De Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan appellant tot een bedrag van € 2.000,-.
3.6.
In zaak 18/151 ZW is, uitgaande vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift op 20 maart 2017 tot het tegemoetkomend besluit van 12 april 2022, de redelijke termijn met 13 maanden overschreden. In bezwaar en in beroep is sprake geweest van een afzonderlijke behandeling en in hoger beroep is sprake geweest van een gezamenlijke behandeling. Van overschrijding van de redelijke termijn is in de fase van bezwaar en beroep geen sprake. De overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak heeft plaatsgevonden in de fase van hoger beroep. Omdat de zaak 18/151 ZW in hoofdzaak betrekking heeft op hetzelfde onderwerp als in de zaak 17/4647 WIA en in hoger beroep sprake is geweest van gezamenlijke behandeling, wordt, gelet op het onder 3.4 weergegeven uitgangspunt, voor de fase van het hoger beroep slechts eenmaal het tarief van € 500,- per half jaar gehanteerd. De toekenning van schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de hogerberoepsfase in de zaak 17/4647 WIA brengt met zich dat in zaak 18/151 ZW geen aanvullende vergoeding voor immateriële schade wordt toegekend.
3.7.
Aanleiding bestaat om de Staat te veroordelen in de proceskosten van appellant in verband met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden begroot op € 379,50 (1 punt, met een wegingsfactor van 0,5, waarde per punt € 759,-) voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 5.880,80;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan appellant van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 2.000,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) L. Winters