ECLI:NL:CRVB:2022:2618

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
21 / 2570 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van nabestaandenuitkering ANW en de vereisten voor ingezetenschap

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Appellante, die in Marokko woont, had een aanvraag ingediend voor een nabestaandenuitkering na het overlijden van haar echtgenoot, die de Nederlandse nationaliteit bezat en eerder in Nederland had gewoond. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had de aanvraag afgewezen, omdat de echtgenoot op het moment van overlijden geen ingezetene van Nederland was. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de echtgenoot van appellante in 2015 naar Marokko was verhuisd en zich had uitgeschreven uit de basisregistratie personen (brp). Hoewel hij in 2016 tijdelijk terugkeerde naar Nederland, was er volgens de Raad geen sprake van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland op het moment van zijn overlijden in 2018. De Raad heeft daarbij verwezen naar relevante artikelen uit de ANW en eerdere rechtspraak over het begrip ingezetenschap. De Raad concludeert dat de echtgenoot op de datum van overlijden geen ingezetene was en dat appellante daarom geen recht heeft op de nabestaandenuitkering.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.2570 ANW

Datum uitspraak: 24 november 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 juni 2021, 20/1983 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (Marokko) (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante zijn nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2022. Namens appellante is mr. De Roy van Zuydewijn verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Pinar.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante woont in Marokko. Haar echtgenoot [echtgenoot] (echtgenoot) had de Nederlandse nationaliteit en heeft vanaf mei 1966 in Nederland gewoond en gewerkt. Hij ontving vanaf 2001 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet. De echtgenoot heeft zich op 25 juli 2015 uitgeschreven bij de basisregistratie personen (brp) en is naar Marokko teruggekeerd. Hij is daar op 12 april 2016 met appellante gehuwd. De echtgenoot heeft zich op 7 december 2016 weer ingeschreven in de brp.
1.2.
De echtgenoot is [datum overlijden in] 2018 in Amsterdam overleden. Appellante heeft hierna een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd. De Svb heeft in zijn besluit van 20 maart 2019 de aanvraag afgewezen op de grond dat de echtgenoot op datum van zijn overlijden geen ingezetene van Nederland was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft de Svb ongegrond verklaard in een besluit van 25 februari 2020 (bestreden besluit).
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de echtgenoot op de datum van zijn overlijden, 23 mei 2018, geen ingezetene van Nederland was, omdat toen geen sprake was van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de duurzame band van persoonlijke aard van haar echtgenoot met Nederland door zijn vertrek naar Marokko in 2015 nooit verbroken is geweest. Voor zover die band wel als beëindigd wordt beschouwd, is aangevoerd dat het ingezetenschap is herleefd na zijn terugkeer in Nederland in december 2016. Hij heeft zich opnieuw ingeschreven in de brp, had hier een bankrekening, kreeg medische zorg en had kinderen en kleinkinderen in Nederland wonen. Appellante is onder verwijzing naar een interne memo van de Svb van 16 december 2021 met als onderwerp “Toelichting op aangepaste paradocs instructie: Ingezetenschap ondanks het nog niet beschikken over duurzame woonruimte en pas kort verblijf in Nederland” van mening dat het ontbreken van duurzaam ter beschikking staande woonruimte de echtgenoot ten onrechte wordt tegengeworpen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of de echtgenoot [datum overlijden in] 2018 verzekerd was op grond van de ANW.
4.2.
In artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de ANW is bepaald dat krachtens die wet verzekerd is degene die ingezetene is. Ingevolge artikel 6 van de ANW is ingezetene degene die in Nederland woont. Waar iemand woont wordt op grond van artikel 7, eerste lid, van de ANW naar de omstandigheden beoordeeld.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak komt het er bij de beoordeling van ingezetenschap op aan of de omstandigheden van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Verwezen wordt naar de arresten van de Hoge Raad van 21 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1466 en 4 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6285 en de uitspraak van de Raad van 17 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX5908.
4.4.
De Raad heeft in zijn uitspraak van onder meer 3 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:877, geoordeeld dat voor het aannemen van ingezetenschap onvoldoende is dat de betrokkene de intentie had zich definitief in Nederland te vestigen. Voorts heeft de Raad in onder meer de uitspraak van 20 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2182, geoordeeld dat het beschikken over een duurzaam tot beschikking staande woonruimte een van de omstandigheden is die van belang zijn bij de weging of sprake is van een duurzame band van persoonlijke aard tussen de betrokkene en Nederland. Ook de duur van het verblijf in Nederland is een omstandigheid die van belang is bij die beoordeling.
Ingezetenschap geëindigd?
4.5.
De Raad zal allereerst ingaan op de vraag of het ingezetenschap van de echtgenoot is geëindigd na zijn vertrek uit Nederland in 2015. De Svb stelt zich op het standpunt dat de echtgenoot zijn ingezetenschap vanaf zijn pensioen in 2001 geleidelijk is verloren en dat hij in ieder geval vanaf het moment in 2015 dat hij zich definitief wilde vestigen in Marokko geen ingezetene meer was van Nederland. Appellante bestrijdt dit.
4.6.
De stelling van appellante dat haar echtgenoot na zijn vertrek naar Marokko in 2015 ingezetene van Nederland is gebleven, kan niet worden gevolgd. Daartoe zijn de volgende omstandigheden van betekenis. Uit de gedingstukken komt naar voren dat de echtgenoot al sinds 2001 niet meer over duurzame woonruimte in Nederland beschikte en regelmatig in Marokko was. Op 13 juli 2015 heeft de echtgenoot tegenover de Svb verklaard dat hij al veertien jaar in Marokko woont en op en neer reist tussen Nederland en Marokko. Hij staat ingeschreven op het adres van zijn zoon. Verder heeft hij verklaard voornemens te zijn zich definitief in Marokko te vestigen. Op 25 juli 2015 heeft de echtgenoot zich uitgeschreven bij de brp en is hij naar Marokko vertrokken. In 2016 is hij in Marokko gehuwd met appellante en hun huwelijksleven speelde zich daar af. Daarnaast heeft de Svb met een besluit van 5 augustus 2015 de echtgenoot laten weten dat hij niet langer verzekerd is voor de ANW, omdat hij in het buitenland woont. Tegen dit besluit heeft de echtgenoot geen bezwaar gemaakt. Ook bevindt zich onder de gedingstukken een brief van de echtgenoot aan de Svb van 31 augustus 2015 waarin hij meedeelt onlangs naar Marokko verhuisd te zijn. Verder heeft de echtgenoot op een door hem ondertekend formulier levensbewijs op 3 augustus 2016 verklaard dat hij in Marokko woonde. Van enig verblijf in Nederland is tot 7 december 2016 niet gebleken. Gelet op deze omstandigheden is de Raad van oordeel dat de duurzame band van de echtgenoot met Nederland in ieder geval op enig moment vóór 7 december 2016 is verbroken.
4.7.
Uit 4.6 volgt dat de echtgenoot van appellante geen ingezetene meer was toen hij in december 2016 naar Nederland kwam. Van een ononderbroken ingezetenschap is dus geen sprake.
Ingezetene [datum overlijden in] 2018?
4.8.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de echtgenoot op de datum van zijn overlijden, 23 mei 2018, ingezetene was.
4.9.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de echtgenoot van appellante [datum overlijden in] 2018 geen ingezetene van Nederland was. De Raad weegt in het bijzonder mee dat, de stelling dat de echtgenoot van appellante de intentie had om zich vanaf december 2016 definitief in Nederland te vestigen, niet door objectieve factoren wordt ondersteund. Op 11 januari 2017 is de echtgenoot samen met zijn zoon op het kantoor van de Svb geweest. Uit het verslag van dat gesprek blijkt dat de echtgenoot naar Nederland was gekomen omdat hij behoefte kreeg aan medische zorg, die in Marokko onvoldoende was. Hierbij heeft de echtgenoot aangegeven dat hij misschien weer terug zou kunnen naar Marokko als hij voldoende was opgeknapt, maar dat het zelfs zou kunnen dat hij in Nederland zou moeten blijven. Naar aanleiding hiervan heeft de Svb de echtgenoot in een brief van 16 januari 2017 laten weten dat hij nog steeds als ingezetene van Marokko werd beschouwd en dat de Svb er vanuit ging dat de echtgenoot tijdelijk naar Nederland was gekomen vanwege zijn gezondheid. De Raad weegt verder mee dat de echtgenoot geen duurzaam tot zijn beschikking staande woonruimte had, maar op het adres van zijn zoon stond ingeschreven. Verder heeft de Svb in augustus 2017 een door de echtgenoot op 24 juli 2017 ondertekend levensbewijs uit Marokko ontvangen, waarop werd bevestigd dat hij in Marokko woonde. Uit de stukken is op geen enkele wijze gebleken dat de echtgenoot na zijn inschrijving in de brp in december 2016 en [datum overlijden in] 2018 daadwerkelijk woonachtig is geweest in Nederland. De inschrijving in de brp, het in 2016 en 2017 enkele malen ontvangen van medische zorg in Nederland, het hebben aangehouden van een Nederlandse bankrekening en de aanwezigheid van kinderen en kleinkinderen in Nederland, zijn onvoldoende voor het aannemen van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland.
4.10.
Nu de echtgenoot van appellante op de dag van zijn overlijden geen ingezetene was van Nederland, was hij toen op deze grond niet verzekerd voor de ANW. Evenmin is gebleken dat de echtgenoot op een andere grond verzekerd was voor de ANW. Hieruit volgt dat appellante niet kan worden aangemerkt als nabestaande in de zin van de ANW en dat zij daarom geen recht heeft op een nabestaandenuitkering.
4.11.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en A. van Gijzen en M. Wolfrat als leden, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2022.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) L.C. van Bentum
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip ingezetene.