ECLI:NL:CRVB:2022:2580

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
20/3773 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en herhaalde aanvraag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, geboren in 1993, had op 15 juni 2011 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die werd afgewezen omdat zij minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een herhaalde aanvraag op 15 januari 2019, waarin appellante stelde dat haar situatie was veranderd, heeft het Uwv opnieuw besloten dat er geen recht op een Wajong-uitkering was. Dit besluit werd gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat concludeerde dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek had verricht. Appellante herhaalde in hoger beroep haar standpunt dat het besluit van 2011 berustte op een onjuiste medische grondslag, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe feiten waren die deze claim ondersteunden. De Raad bevestigde dat de eerdere medische beoordeling in 2011 correct was en dat de door appellante ingebrachte stukken geen nieuwe informatie bevatten die de eerdere besluiten konden ondermijnen.

De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had geweigerd om voor het verleden terug te komen op het besluit van 23 augustus 2011 en dat er geen aanleiding was voor een belastbaarheidsonderzoek of het inschakelen van een deskundige. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

20.3773 WAJONG

Datum uitspraak: 30 november 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
23 september 2020, 20/638 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.H.J. de Kort, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Kort. Het Uwv heeft zich met voorafgaande kennisgeving niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1993, heeft op 15 juni 2011 een aanvraag om een
uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) gedaan. Daarbij is vermeld dat appellante is geboren met een spina bifida (open rug) op niveau L4. Hierdoor heeft appellante beperkingen in het gebruik van de onderste extremiteiten. Ook heeft zij vermoeidheidsklachten. Bij besluit van 23 augustus 2011 heeft het Uwv besloten dat appellante geen recht heeft op een Wajong-uitkering omdat zij minder dan 25% arbeidsongeschikt wordt geacht. Appellante heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
1.2.
Op 15 januari 2019 heeft appellante opnieuw een aanvraag voor een Wajong-uitkering gedaan. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zodat er geen aanleiding is om voor het verleden terug te komen van het besluit van 23 augustus 2011. Verder is er volgens de verzekeringsarts geen reden om de medische beoordeling in 2011 onjuist te achten zodat er ook geen aanleiding is om voor de toekomst terug te komen van het besluit van 23 augustus 2011. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat destijds terecht is vastgesteld dat appellante 40 uur per week belastbaar is in werk dat aansluit bij haar fysieke beperkingen. Bij besluit van 29 mei 2019 heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen omdat zij arbeidsvermogen heeft en er geen reden is om terug te komen van het besluit van 23 augustus 2011. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 16 januari 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van 15 januari 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek verricht. Ook heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat er geen aanleiding is om de medische grondslag van het besluit van 23 augustus 2011 onjuist te achten. De verzekeringsarts heeft toegelicht dat terecht waarde is gehecht aan het dagverhaal van appellante bij de beoordeling van haar duurbelastbaarheid. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ondersteunt het dagverhaal van appellante destijds, in 2011, het standpunt van het Uwv dat er geen reden is om een urenbeperking aan te nemen. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat, anders dan appellante heeft gesteld, uit het in beroep overgelegde wetenschappelijke artikel niet blijkt dat het energieverbruik van jongvolwassenen met dezelfde aandoening als appellante hoger is dan van jongvolwassenen die deze aandoening niet hebben. Wel is sprake van een hoger energieverbruik bij het lopen met een bepaalde snelheid. Hiermee heeft het Uwv rekening gehouden door appellante beperkt te achten voor het lopen. Aangezien er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling in 2011, heeft het Uwv terecht het verzoek om herziening van het besluit van 23 augustus 2011 voor de toekomst afgewezen. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het Uwv ook terecht heeft geweigerd om voor het verleden terug te komen van het besluit van 23 augustus 2011. De rechtbank heeft daarom onbesproken gelaten of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat het besluit van 23 augustus 2011 berust op een onjuiste medische grondslag. In 2011 was appellante nog scholiere, maar inmiddels werkt zij als gediplomeerd doktersassistente en is uit de praktijk gebleken dat zij minder belastbaar is dan het Uwv destijds heeft aangenomen. Ter zitting van de Raad heeft appellante toegelicht dat zij vanwege haar vermoeidheidsklachten niet in staat is om 40 uur per week te werken. Het Uwv heeft destijds op basis van het feit dat appellante hele dagen naar school ging, geoordeeld dat zij fulltime belastbaar is. Dit is volgens appellante onjuist omdat de belasting van het volgen van een opleiding niet vergelijkbaar is met de belasting in een baan. Sinds appellante in december 2018 24 uur per week is gaan werken, is gebleken dat zij niet fulltime belastbaar is. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellante verwezen naar de door haar in bezwaar overgelegde wetenschappelijke literatuur waaruit blijkt dat personen met dezelfde aangeboren aandoening minder belastbaar zijn, zowel wat betreft de aard van de werkzaamheden als de duur. Ook heeft appellante in hoger beroep een brief van 27 september 2022 van een revalidatiearts overgelegd. Appellante heeft ter zitting van de Raad verzocht om een belastbaarheidsonderzoek te laten uitvoeren of een onafhankelijke deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De aanvraag van appellante van 15 januari 2019 is een herhaling van de aanvraag waarop het Uwv bij besluit van 23 augustus 2011 heeft beslist. Het Uwv heeft hierop beslist met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie de uitspraken van de Raad van
20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115). Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.2.
Ter zitting van de Raad heeft appellante bevestigd dat zij met haar herhaalde aanvraag heeft beoogd dat het Uwv terugkomt van het besluit van 23 augustus 2011, zowel voor het verleden als voor de toekomst (duuraanspraak).
4.3.
Geoordeeld wordt dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb heeft aangevoerd. In het rapport van 15 januari 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat de door appellante ingebrachte stukken geen nieuwe feiten bevatten over haar medische situatie in 2011. Destijds heeft appellante ook vermoeidheidsklachten gemeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat uit de door appellante in bezwaar overgelegde huisartsenjournaals over de periode van 2008 tot 2011 blijkt dat appellante uitgebreid is onderzocht vanwege haar vermoeidheidsklachten. Er is geen verklaring gevonden; bloedonderzoek liet geen afwijkingen zien en ook de kinderneuroloog vond op zijn terrein geen verklaring. De huisartsenjournaals bevatten volgens de verzekeringsarts dus geen nieuwe gegevens over de vermoeidheidsklachten. Dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd. Ook de omstandigheid dat appellante de afgelopen jaren heeft ervaren dat fulltime werken voor haar te zwaar is vanwege vermoeidheidsklachten, is geen nieuw feit of veranderde omstandigheid wat betreft haar gezondheidssituatie in 2011. In wat appellante heeft aangevoerd is daarnaast geen grond gelegen voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
4.4.
Wat appellante heeft aangevoerd biedt voorts geen grondslag voor het oordeel dat herziening voor de toekomst had moeten plaatsvinden op grond van de zogenoemde duuraanspraken-jurisprudentie (zie de uitspraak van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1). De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. Ook de door appellante in hoger beroep overgelegde brief van 27 september 2022 van de revalidatiearts geeft onvoldoende aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv in 2011. In deze brief heeft de revalidatiearts algemene antwoorden gegeven op een aantal vragen van de gemachtigde van appellante over mogelijke oorzaken van de vermoeidheid van appellante, zonder deze antwoorden toe te spitsen op de situatie van appellante.
4.5.
Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding om een belastbaarheidsonderzoek te laten verrichten of een deskundige in te schakelen, zoals door appellante ter zitting van de Raad is verzocht. Deze verzoeken worden daarom afgewezen.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2022.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) C.G. van Straalen