ECLI:NL:CRVB:2022:2529

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
21/700 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep Wajong-uitkering afgewezen wegens onvoldoende bewijs van arbeidsongeschiktheid op zeventien- en achttienjarige leeftijd

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 november 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellante die een Wajong-uitkering had aangevraagd. De aanvraag was eerder afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van het feit dat appellante op haar achttiende verjaardag het minimumloon kon verdienen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.

De Raad oordeelde dat het beoordelingskader van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) van toepassing was, gezien het geboortejaar van appellante. De Raad bevestigde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig en volledig was uitgevoerd. Er was geen aanleiding om te twijfelen aan de medische conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellante op haar zeventiende en achttiende jaar. Appellante had niet aannemelijk gemaakt dat zij op die leeftijden voldeed aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering.

Appellante voerde aan dat er geen objectiveerbare informatie beschikbaar was over haar belastbaarheid op haar achttiende verjaardag, maar de Raad oordeelde dat het ontbreken van deze gegevens niet kon leiden tot de conclusie dat er destijds wel beperkingen waren. De Raad benadrukte dat het bewijsrisico bij appellante lag, vooral gezien het tijdsverloop van bijna 30 jaar sinds haar aanvraag. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

21.700 WAJONG

Datum uitspraak: 23 november 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 januari 2021, 19/4725 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.B.B. Beelaard, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Beelaard. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is geboren op [geboortedatum] 1971. Op 27 september 2018 heeft appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 14 december 2018 appellantes aanvraag afgewezen, omdat zij op haar 18e verjaardag het minimumloon kan verdienen.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 3 juli 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 14 december 2018 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard onder de gewijzigde motivering dat door het ontbreken van voldoende objectiveerbare medische gegevens niet kan worden vastgesteld wat de belastbaarheid van appellante op haar zeventiende en achttiende verjaardag was. Daaraan heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beoordeling van de aanspraken van appellante dient plaats te vinden aan de hand van het bepaalde in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), aangezien appellante is geboren voor 1 januari 1980. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd uiteengezet waarom hij in afwijking van de verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat een professioneel onderbouwd verzekeringsgeneeskundig oordeel over appellantes belastbaarheid op haar zeventiende en achttiende verjaardag niet mogelijk is door het ontbreken en niet kunnen achterhalen van relevante objectiveerbare gegevens. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dit geval mogen afgaan op zijn eigen oordeel. Niet gebleken is dat sprake is van onzorgvuldig of onvolledig onderzoek. Appellante heeft in beroep geen concrete en verifieerbare informatie ingebracht die betrekking heeft op de periode rondom haar achttiende verjaardag en die doet twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft er daarbij op gewezen dat bij laattijdige aanvragen zoals deze het bewijsrisico bij appellante ligt. Het ontbreken van essentiële objectiveerbare gegevens over appellantes belastbaarheid rond haar zeventiende en achttiende levensjaar kan er niet toe leiden dat moet worden aangenomen dat er destijds wel beperkingen zullen zijn geweest. Dat betekent dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet meer vast te stellen is of appellante toen arbeidsongeschikt was.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet van mening verschillen over het feitelijk ontbreken van objectiveerbare informatie over appellantes belastbaarheid op haar achttiende verjaardag. Ook appellante erkent dat medische gegevens uit die tijd niet meer kunnen worden achterhaald. Ze heeft alleen een dagboek van haar moeder met een passage over een ziekenhuisopname van appellante naar aanleiding van een koortsstuip rond haar eerste verjaardag. Maar de verzekeringsarts achtte het wel aannemelijk dat appellante al voor haar achttiende verjaardag epilepsie had en daarvan beperkingen ondervond, terwijl de verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeerde dat er geen gegevens over appellantes functioneren bekend zijn. Bij appellante stelde de neuroloog eind 2015 de diagnose temporale epilepsie. Met deze diagnose staat volgens appellante vast dat zij al voor haar achttiende verjaardag deze aandoening had met daaruit voortvloeiende beperkingen rond het zeventiende en achttiende levensjaar. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar informatie van de huisarts en de neuroloog uit 2021 en 2022 en een operatieverslag uit 2021.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak vastgesteld dat, gelet op de uitspraak van de Raad van 8 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1111, en gelet op het feit dat appellante geboren is op [geboortedatum] 1971, het beoordelingskader van de AAW van toepassing is.
4.2.
De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig en volledig is geweest. Ook wordt het oordeel van de rechtbank gevolgd dat er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de medische conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellante op haar zeventiende en achttiende jaar. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij op haar zeventiende en achttiende jaar voldeed aan de gestelde voorwaarden van de AAW. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep tegenstrijdig is aan de conclusie van de primaire verzekeringsarts die wel (algemene) beperkingen aannam op haar zeventiende en achttiende jaar. Volgens vaste rechtspraak (zie de uitspraak van 12 mei 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI4217) staat artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht evenwel niet in de weg aan handhaving in bezwaar van een primair besluit op een andere grond dan die waarop dat primaire besluit steunt, omdat de bezwaarprocedure is bedoeld voor een volledige heroverweging. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgebreid en navolgbaar gemotiveerd waarom hij een ander standpunt inneemt dan de verzekeringsarts.
4.4.
Het Uwv heeft erkend dat in het geval van appellante sprake is van een aandoening die van jongs af aan aanwezig was. Dat is alleen niet genoeg om een Wajong-uitkering te kunnen krijgen. Ook moet duidelijk zijn dat appellante door de beperkingen als gevolg van die aandoening op haar zeventien- en achttienjarige leeftijd niet in staat was (genoeg) geld te verdienen. Het Uwv beoordeelt dat door allereerst de belastbaarheid van appellante vast te stellen. In dit geval kan het Uwv die belastbaarheid niet meer vaststellen. Dat komt omdat appellante haar aanvraag ruim 29 jaar nadien heeft ingediend en er geen informatie is over hoe appellante functioneerde toen zij zeventien en achttien jaar oud was. De informatie van de neuroloog en de in hoger beroep overgelegde informatie van de huisarts bevestigen dat in 2015 bij appellante de diagnose temporale epilepsie is gesteld. Volgens de huisarts is het zeer waarschijnlijk dat de structurele afwijking in appellantes hippocampus van jongs af aan aanwezig is geweest en dat appellantes gedragsproblemen en angstklachten in haar jeugd hierdoor werden veroorzaakt. De neuroloog heeft voorts uiteengezet dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat appellante al op zeventienjarige leeftijd epilepsie had. Ook uit deze informatie kan de ernst van de stoornis en tot welke beperkingen de hersenaandoening op zeventien- en achttienjarige leeftijd leidde niet worden vastgesteld. Appellante heeft ook in hoger beroep geen gegevens overgelegd die informatie geven over haar belastbaarheid en beperkingen op zeventien- en achttienjarige leeftijd. Dat door het tijdsverloop geen informatie beschikbaar is om vast te kunnen stellen of appellante een Wajong-uitkering kan krijgen, komt volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240, en 27 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6477) voor rekening en risico van appellante.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander als voorzitter en C.F.E. van OldenSmit en M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) E.X.R. Yi