ECLI:NL:CRVB:2022:2391
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzoek om wraking niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening
In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. K. Azzaimoun, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 11 maart 2022 een uitspraak gedaan in een geschil tussen verzoeker en het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug. Tijdens de zitting op 2 augustus 2022 was O.L.H.W.I. Korte de behandelend rechter. Verzoeker heeft op 17 augustus 2022 een verzoek om wraking ingediend tegen deze rechter, omdat hij meende dat de rechter niet objectief kon oordelen over zijn zaak, gezien eerdere betrokkenheid bij een hoger beroep van verzoeker.
De Centrale Raad van Beroep heeft in haar overwegingen uiteengezet dat artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist dat een verzoek om wraking onmiddellijk wordt ingediend zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn. De Raad oordeelt dat verzoeker niet tijdig heeft gehandeld, aangezien hij meer dan twee weken na de zitting heeft gewacht met het indienen van zijn verzoek. De Raad concludeert dat de omstandigheden die aanleiding gaven tot het wrakingsverzoek al vóór de zitting bekend waren voor verzoeker.
Daarom heeft de Centrale Raad van Beroep het verzoek om wraking niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing is genomen door de meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter T. Dompeling, en de leden B.J. van de Griend en S.B. Smit-Colenbrander, met S.C. Scholten als griffier. De uitspraak vond plaats op 3 november 2022.