In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding van vorderingen door het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug. Verzoeker had sinds 18 januari 2006 bijstand ontvangen en had te maken met terugvorderingen van bijstandsbedragen. De Raad oordeelde dat de verjaring van vordering 1 niet was ingetreden, omdat deze was gestuit door maandelijkse inhoudingen op de bijstand. Vordering 2 was echter wel verjaard, omdat het dagelijks bestuur deze niet tijdig had gestuit. Het verzoek om kwijtschelding werd afgewezen, omdat verzoeker niet voldeed aan de vereiste van tien jaar volledige aflossing van de schuld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat alle vorderingen waren verjaard, maar de Raad vernietigde dit oordeel voor vordering 1. De Raad bevestigde dat het dagelijks bestuur de invordering van vordering 1 kan voortzetten, terwijl het bezwaar tegen de afwijzing van de kwijtschelding van vordering 2 niet-ontvankelijk werd verklaard.