1.4.Ter uitvoering van de uitspraak van de Raad heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 8 maart 2021 een gewijzigde FML opgesteld, waarin beperkingen op beoordelingspunten 4.15 en 4.22 zijn toegevoegd. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van deze FML twee van de drie oorspronkelijk geselecteerde functies verworpen en daarvoor in de plaats twee andere functies geselecteerd. Hij heeft de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 augustus 2014 berekend op 46,02% en per 1 december 2016 op 46,31%. Bij brief van 15 april 2021 heeft het Uwv appellante geïnformeerd over het voornemen om de eerdere beslissing te wijzigen. In reactie op de door appellante tegen dit voornemen aangevoerde bezwaren, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 24 augustus 2021 aanvullend gerapporteerd. Hierbij heeft hij vastgesteld dat de omvang en het uurloon van de maatmanfunctie beleidsmedewerker moet worden gewijzigd, omdat dit destijds is gebaseerd op de loonstrook van februari 2006 en inmiddels ook loonstroken van latere maanden beschikbaar zijn. Als gevolg hiervan is de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 augustus 2014 opnieuw berekend op 48,55% en per 1 december 2016 op 49,21%. In het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van appellante in zoverre alsnog gegrond verklaard, dat zij per 1 augustus 2014 en 1 december 2016 voor 45 tot 55% arbeidsongeschikt is geacht. Een verlaging van de uitkering per 1 december 2016 is daarom niet meer aan de orde.
2. Appellante heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd dat de ernst van haar beperkingen is onderschat. Zij is van mening dat onder andere een urenbeperking en een beperking op het beoordelingspunt ‘vervoer’ moet worden aangenomen. Wat betreft de arbeidskundige beoordeling heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat bij het vaststellen van de maatman moet worden gekeken naar de waarde die zij, gelet op haar genoten opleidingen en (werk)ervaring, heeft op de arbeidsmarkt in plaats van het salaris dat zij verdiende in het laatstelijk verrichtte werk. Appellante heeft er in dit verband op gewezen dat zij na indiensttreding bij haar toenmalige werkgever een opleiding op een hoger niveau heeft afgerond en haar een salarisverhoging was beloofd. Zij had ook contact met andere potentiële werkgevers. Ook zou volgens appellante bij de vaststelling van het maatmanloon - en de vergelijking met het loon dat verdiend wordt in de geselecteerde functies - rekening moeten worden gehouden met het feit dat het aantal verlofuren, en dus ook het aantal daadwerkelijk gewerkte uren, per sector verschilt. Verder heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat geen nieuwe functies hadden mogen worden bijgeduid, omdat daardoor haar resterende verdiencapaciteit is verhoogd en dus haar uitkeringspositie is verslechterd. Wat betreft de geschiktheid van de geselecteerde functies heeft appellante naar voren gebracht dat haar voetklachten op de hier in geding zijnde datum dusdanig ernstig waren dat zij geen veiligheidsschoenen kon dragen, geen pedalen kon bedienen en niet in staat was om op een hoge stoel te (gaan) zitten. Ook lopen met extra gewicht (dragen) vormde een te zware belasting voor haar voet. De door de deskundige omschreven beperking voor knielen en hurken is volgens appellante ongeoorloofd gerelativeerd en er is ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat zij is aangewezen op het gebruik van krukken. Appellante heeft er verder op gewezen dat zij in de praktijk niet in aanmerking komt voor de geselecteerde functies, omdat zij te hoog is opgeleid. Er wordt uitgegaan van een papieren werkelijkheid in plaats van de realiteit en appellante ziet daarin overeenkomsten met de Toeslagenaffaire.
3. Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 september 2022, verzocht om het beroep van appellante ongegrond te verklaren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.