ECLI:NL:CRVB:2021:188
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en beëindiging WGA-loonaanvullingsuitkering na bedrijfsongeval
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante, die als kassière/kwaliteitsmedewerker werkzaam was. Appellante had zich ziek gemeld na een bedrijfsongeval op 11 september 2007, waarbij haar linkervoet ernstig was beschadigd. Na een periode van arbeidsongeschiktheid ontving zij een loongerelateerde WGA-uitkering, die later werd omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Deze uitkering werd op 16 juni 2018 beëindigd, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Limburg verklaarde haar beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellante aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat haar beperkingen onvoldoende waren onderbouwd. De Raad oordeelde echter dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen reden was om aan de juistheid van de FML van 9 augustus 2018 te twijfelen. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht die haar situatie op de datum in geding anders zou kunnen belichten.
De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, waardoor het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad wees ook het verzoek om vergoeding van schade af. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om nieuwe relevante informatie aan te dragen in hoger beroep.