4.1.Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.1.In het kader van het hoger beroep van het Uwv is in geschil of de rechtbank terecht het beroep van betrokkene gegrond heeft verklaard en het bestreden besluit heeft vernietigd. In dit verband is de vraag aan de orde of het Uwv overtuigend heeft gemotiveerd dat betrokkene op de beoordelingspunten 4.15 en 4.22 niet beperkt moet worden geacht.
4.2.2.In het kader van het hoger beroep van betrokkene is in geschil of als gevolg van de psychische klachten en de voetklachten van betrokkene voldoende beperkingen zijn vastgesteld en of de maatman juist is vastgesteld.
4.3.1.De rechtbank heeft in de aangevallen tussenuitspraak met juistheid overwogen dat volgens vaste rechtspraak de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde, deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Terecht heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak het oordeel in de tussenuitspraak gehandhaafd dat in dit geval geen aanleiding bestaat daarvan af te wijken. In beroep en in de hoger beroepen zijn geen omstandigheden naar voren gekomen die aanleiding geven het rapport van de deskundige en de aanvullingen daarop niet te volgen. De deskundige heeft betrokkene onderzocht en kennisgenomen van alle medische informatie over de gezondheidstoestand van betrokkene ten tijde van de datum in geding. Volgens de deskundige is sprake van ernstig letsel van de rechter middenvoet. De belastbaarheid is kort na het trauma veel te hoog ingeschat en de onderdelen waar voetbelasting in voorkomt hadden volgens de deskundige sterk beperkt moet worden. Ook is het volgens de deskundige niet aannemelijk dat betrokkene in staat was om 40 uur per week arbeid te verrichten. Zowel het Uwv als betrokkene hebben in hoger beroep geen medische stukken ingediend op grond waarvan het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek door de deskundige zorgvuldig is verricht en compleet is, niet in stand zou kunnen blijven. De deskundige heeft op 10 januari 2018 gemotiveerd dat de 3D beelden de reeds gestelde diagnose bevestigen en geen nieuwe informatie geeft en ook het rapport van orthopedisch chirurg. I.V. van Dalen van 29 november 2017 bevestigt de eerder gestelde diagnose en de verwachte afwijkingen die in het posttraumatische beloop kunnen optreden. De door betrokkene ingediende informatie geeft onvoldoende aanknopingspunten om het oordeel van de deskundige onjuist te achten.
4.3.2.De aangevoerde gronden door het Uwv over het beoordelingspunt 4.22 van de FML zijn ontoereikend om aanleiding te zien om het oordeel van de deskundige op dit punt niet over te nemen. Naar aanleiding van een verzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de deskundige om aan te geven op welke beoordelingspunten betrokkene beperkt moet worden geacht, heeft de deskundige in het aanvullend rapport van 12 december 2017 – uitgaande van de door haar geobjectiveerde aandoeningen en beschikbare informatie – opgemerkt dat knielen of hurken een forse belasting van de voorvoet vergt en daarom beperkt moet worden geacht. Dat de deskundige niet is opgeleid om een FML in te vullen, doet aan deze gemotiveerde conclusie van de deskundige niet af en is er geen aanleiding de deskundige op dit punt niet te volgen.
4.3.3.De aangevoerde gronden van het Uwv over het beoordelingspunt frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk zijn evenmin ontoereikend om aanleiding te zien om het oordeel van de deskundige op dit punt niet over te nemen. De deskundige heeft geoordeeld dat meer dan 5 kilogram duwen en trekken en tillen en dragen een ongewenste toename van druk op de voet geeft. De deskundige heeft een onderscheid gemaakt tussen het zittend en het staand hanteren van voorwerpen. Uitgaande van zittend hanteren van voorwerpen is er volgens de deskundige geen beperking. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep hoeft het beoordelingspunt frequent hanteren van lichte voorwerpen tijdens werk niet beperkt te worden omdat het voorwerpen betreft met een gewicht van maximaal 5 kilogram. Deze motivering is onvoldoende. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft immers geen nadere toelichting gegeven over de frequentie van het hanteren van lichte voorwerpen en de belasting die dat heeft voor de voet. De Raad wijst erop dat in de Basisinformatie CBBS bij beoordelingspunt 4.15 beschreven is dat ‘frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk door tillen of dragen’ is het veelvuldig met de hand(en) oppakken van voorwerpen van 0,5 tot en met 5 kg, gedurende korte tijd vasthouden en weer neerzetten met een frequentie van ongeveer 10 keer per minuut (600 keer per uur) of het veelvuldig verplaatsen van lichte voorwerpen van 0,5 tot en met 5 kg met gebruik van de hand(en) en arm(en), waarbij er meer dan één meter gelopen moet worden en/of waarbij de last meer dan 10 seconden moet worden vastgehouden, met een frequentie van ongeveer 10 keer per minuut (600 keer per uur). Gelet op de voetbeperking van betrokkene is er ook over dit boordelingspunt geen aanleiding de deskundige niet te volgen.
4.3.5.Het hoger beroep van het Uwv kan dan ook niet slagen en het Uwv moet zoals gemotiveerd in de aangevallen tussenuitspraak en opgedragen in de aangevallen uitspraak het gebrek in het bestreden besluit herstellen, in die zin dat de voor betrokkene geldende FML wordt aangepast door daarin de door de deskundige genoemde beperkingen op te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
4.4.1.Het hoger beroep van betrokkene, voor zover daarin is aangevoerd dat sprake is van verdergaande beperkingen dan door de deskundige vermeld, slaagt niet. Verwezen wordt naar overweging 4.3.1. De beroepsgrond van betrokkene dat de verzekeringsarts ook onvoldoende rekening heeft gehouden met haar psychische klachten slaagt evenmin. Betrokkene heeft tijdens het spreekuur bij de verzekeringsarts op 15 maart 2016 een duidelijk beeld gegeven van de door haar ervaren vermoeidheid, stress en psychische klachten. De verzekeringsarts heeft volgens het rapport van 24 maart 2016 de psychische klachten van betrokkene beoordeeld en beperkingen vastgesteld in de FML bij de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en heeft haar beperkt geacht voor ’s nachts werken. De verzekeringsarts heeft geen aanwijzingen gevonden voor ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Betrokkene heeft geen medische informatie ingediend waaruit blijkt dat die beoordeling van de verzekeringsarts onjuist is. Verwezen wordt naar de rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 december 2016, 23 januari 2017 en 2 juni 2017 als reactie op het rapport van psycholoog Heijink, waarin terecht is geconcludeerd dat uit dit rapport niet kan worden geconcludeerd dat er meer psychische beperkingen moeten worden aangenomen op de datum in geding.
4.4.3.Bespreking van de arbeidskundige gronden van betrokkene omtrent de voorbeeldfuncties waarvoor zij volgens het Uwv geschikt wordt geacht, kan achterwege blijven omdat het hoger beroep van het Uwv niet slaagt.
4.4.4.Over de maatman wordt het volgende overwogen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 19 augustus 2016 terecht opgemerkt dat de maatman in 2009 niet juist is vastgesteld. Uitgegaan moet worden van de maatman in verband met de ziekmelding op 12 december 2006 vanuit de situatie dat betrokkene een WW-uitkering ontving in verband met de functie van beleidsmedewerkster. Op dat moment was de tijdelijke aanstelling van betrokkene als docente reeds beëindigd. Het Uwv wordt dan ook gevolgd in het standpunt, zoals nogmaals toegelicht in de brief van 27 november 2020, dat de maatman terecht is vastgesteld op de functie van beleidsmedewerkster met een omvang van 23,85 uur per week.