Uitspraak
21.3419 AW
OVERWEGINGEN
4.4. Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die in 2007 tijdelijk werkzaam was voor een organisatie die onder het ministerie van Economische Zaken en Klimaat valt, verzocht de minister om erkenning van aansprakelijkheid en schadevergoeding voor psychische problemen die hij tijdens zijn dienstverband zou hebben opgelopen. De minister heeft dit verzoek afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat er sprake was van buitensporige werkomstandigheden die tot arbeidsongeschiktheid hebben geleid.
De Raad overweegt dat een ambtenaar recht heeft op schadevergoeding als het bestuursorgaan zijn zorgplicht niet nakomt. Dit houdt in dat het bestuursorgaan moet zorgen voor een veilige werkomgeving. De Raad stelt vast dat appellant niet heeft aangetoond dat de omstandigheden waaronder hij werkte objectief buitensporig waren. De kritiek van zijn leidinggevende tijdens een functioneringsgesprek en de omstandigheden rondom de werkgeversverklaring zijn niet als buitensporig aangemerkt. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor ambtenaren om substantiële bewijzen te leveren voor hun claims over buitensporige werkomstandigheden en de rol van het bestuursorgaan in het waarborgen van een veilige werkomgeving. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.