In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Het hoger beroep was ingesteld door een appellant die in eerste aanleg niet ontvankelijk was verklaard. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg, waarbij aan de appellant een boete van € 711,83 was opgelegd. Dit besluit was eerder gehandhaafd na bezwaar van de appellant. Tijdens de zitting op 18 oktober 2022 heeft het college echter meegedeeld dat het de boete en het bestreden besluit niet langer handhaaft, omdat deze niet op een deugdelijke grondslag berusten. Hierdoor is het belang van de appellant bij een beoordeling van het hoger beroep komen te vervallen. De Centrale Raad van Beroep heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is het college veroordeeld in de kosten van bezwaar en proceskosten van de appellant, die in totaal zijn begroot op € 2.059,-. Het college dient daarnaast het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 178,- aan de appellant te vergoeden.