In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de intrekking van een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming voor verhuizing en inrichting, die aan appellante was verstrekt op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De appellante, die in 1932 is geboren en gedurende zestig jaar een woning heeft gehuurd, ontving een bedrag van € 4.000,- van haar voormalige verhuurder als vertrekpremie. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze maatwerkvoorziening ingetrokken, stellende dat appellante met dit bedrag zelf in haar verhuizing kon voorzien.
De Raad oordeelt dat het college ten onrechte rekening heeft gehouden met de financiële mogelijkheden van appellante bij de intrekking van de maatwerkvoorziening. De Wmo 2015 biedt geen ruimte voor een dergelijke afweging. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van appellante gegrond. Het college wordt veroordeeld in de kosten van appellante, die in totaal € 4.118,- bedragen, en moet het griffierecht van € 182,- vergoeden. De uitspraak benadrukt de bescherming van de rechten van kwetsbare burgers in het kader van de Wmo 2015.