ECLI:NL:CRVB:2022:227

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
20/236 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functie-inpassing en reorganisatie bij de gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, werkzaam bij de gemeente Amsterdam, was in beroep gegaan tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders om hem in te passen in de functie van [allround 1] na een gemeentelijke reorganisatie. De appellant stelde dat zijn werkzaamheden rechtvaardigden dat hij in de functie van [functie 2] geplaatst zou moeten worden. De Raad oordeelde dat de rechterlijke toetsing bij de inpassing in een generieke functie terughoudend is en dat de bestreden inpassing niet in stand kan blijven als deze onhoudbaar is. De Raad concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de plaatsing in de functie van [allround 1] op onvoldoende gronden berustte. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin was geoordeeld dat het functie-inventarisatieformulier (FIF) op onderdelen niet correct was, maar niet leidde tot de conclusie dat de werkzaamheden anders ingepast moesten worden. De Raad oordeelde dat de appellant voldoende gelegenheid had gehad om zijn zienswijze in te dienen en dat er geen procedurele fouten waren gemaakt door het college. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd afgewezen.

Uitspraak

20.236 AW

Datum uitspraak: 27 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 december 2019, 18/1798, 18/1799 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A.M. Ansink, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens het college heeft mr. T. Jaspers een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ansink. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Jaspers en drs. C.J. Koster.

OVERWEGINGEN

1. Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet gewijzigd en Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) gaan heten. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 bekend zijn gemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep.
2.1.
Appellant is in dienst van de gemeente Amsterdam. Hij was werkzaam in de functie van [functie 1] (salarisschaal 11). In 2015 heeft een gemeentelijke reorganisatie plaatsgevonden waarbij de resultaatverantwoordelijke eenheid (rve) [A] is opgericht. Op 10 oktober 2017 heeft het college besloten tot een reorganisatie van de rve [A] met ingang van 1 mei 2018.
2.2.
In het kader van de reorganisatie heeft het college bij brief van 30 oktober 2017 aan appellant het voornemen kenbaar gemaakt om aan zijn functie de status van functiecategorie 1 toe te kennen en hem per 1 mei 2018 te plaatsen in de functie van [functie 1] (werktitel [allround 1] ) bij de afdeling [afdeling 1] , met salarisschaal 11. Appellant heeft een zienswijze ingediend. Daarin heeft hij onder meer aangevoerd dat het zogenoemde functie-inventarisatieformulier (FIF) geen juist beeld geeft van zijn werkzaamheden en dat hij ten minste in de functie van [functie 2] dient te worden geplaatst.
2.3.
Bij brief van 17 januari 2018 heeft college gereageerd op de zienswijze en appellant laten weten in de door hem ingediende stukken geen aanleiding te zien het FIF, de functievergelijking en/of de categorisering te herzien en te blijven bij het in de brief van 30 oktober 2017 aangekondigde voornemen.
2.4.
Bij besluit van 24 april 2018 heeft het college aan de functie van appellant de functiecategorie 1 toegekend en appellant geplaatst in de functie van [functie 1] (werktitel [allround 1] ) bij de afdeling [afdeling 1] , met salarisschaal 11.
2.5.
Bij besluit van 25 oktober 2018 (bestreden besluit) heeft het college de door appellant gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank – samengevat – het volgende overwogen. Het voor de plaatsing gebruikte FIF is opgesteld volgens het functiesysteem dat door het college wordt gehanteerd. Daarbij staan niet de feitelijk verrichte werkzaamheden maar de opgedragen werkzaamheden centraal. Dat betekent dat feitelijk verrichtte werkzaamheden alleen in ogenschouw worden genomen indien die werkzaamheden ook passen bij de aan de betrokken ambtenaar opgedragen taken. Bovendien moeten die werkzaamheden structureel, gedurende ten minste één jaar, worden verricht. De hoofdbron voor die informatie is de leidinggevende en het is niet verplicht de betrokken ambtenaar te benaderen voor het geven van informatie voor het opstellen van het FIF. Appellant is verder door het niet hebben van inzage in de koppelingsadviezen niet geschaad in zijn processuele belangen nu er de mogelijkheid was om zijn zaak opnieuw voor te leggen aan de categoriseringscommissie, in de bezwaarcommissie iemand zat die inhoudelijke kennis van zaken had en het college in bezwaar en in het verweerschrift inhoudelijk uitvoerig is ingegaan op de punten die volgens appellant in het FIF opgenomen hadden moeten worden. De rechtbank heeft verder overwogen dat als peildatum bij het opstellen van het FIF terecht de in het Reorganisatieplan vermelde datum 1 januari 2017 is genomen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet omdat er geen sprake is van gelijke gevallen nu de feitelijke werkzaamheden en de FIF’en van de twee genoemde collega’s niet identiek zijn aan die van appellant. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat de plaatsing van appellant in een ander team geen onderdeel uitmaakt van het plaatsingsbesluit en daarom buiten de omvang van het geschil valt.
4. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Appellant heeft, onder verwijzing naar een in opdracht van het college door een onafhankelijk onderzoeksbureau opgesteld rapport (rapport), aangevoerd dat het college procedurele fouten heeft gemaakt tijdens het reorganisatieproces. Concreet heeft appellant aangevoerd dat een zogenoemd individueel koppelingsadvies ontbreekt en dat het college, anders dan de zienswijzencommissie had geadviseerd, geen nieuw FIF heeft opgesteld dat door de categoriseringscommissie beoordeeld had kunnen worden.
5.1.1.
Appellant heeft niet gesteld en er is evenmin gebleken dat het college in het reorganisatieproces heeft gehandeld in strijd met de toepasselijke bepalingen van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NGRA). Een individueel koppelingsadvies is in het NRGA niet verplicht gesteld. Het college heeft opgemerkt dat er geen individuele koppelingsadviezen bestaan. Naar het oordeel van de Raad bood het FIF appellant voldoende aanknopingspunten voor een zienswijze en voor een bezwaar. Appellant heeft ook een onderbouwde zienswijze ingediend en later bezwaar gemaakt. Anders dan appellant kennelijk meent was het college niet verplicht om het advies van de zienswijzencommissie op te volgen. Het college heeft in de door appellant ingediende stukken geen reden gezien om een nieuw FIF op te stellen. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat het college, zoals appellant stelt, door zo te handelen ten onrechte een fundamenteel loket heeft gepasseerd.
5.1.2.
De ondernemingsraad heeft in zijn advies van 28 september 2017 kritische kanttekeningen geplaatst bij het proces van totstandkoming van de FIF’en. In het rapport is geconstateerd dat in het geval van appellant het FIF weinig zorgvuldig tot stand is gekomen. Wat daar verder van zij, deze omstandigheden kunnen op zichzelf niet leiden tot de conclusie dat appellant niet in de juiste functie is geplaatst. Daar komt nog bij dat appellant in de zienswijzeprocedure en in de bezwaarprocedure de mogelijkheid heeft gehad om zijn stelling dat de plaatsing onjuist is te onderbouwen. Appellant heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en zo bewerkstelligd dat in zijn ogen relevante stukken bij de besluitvorming zijn betrokken. Er is dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat appellant, zoals hij stelt, in zijn processuele mogelijkheden is geschaad.
5.2.
Appellant heeft verder aangevoerd dat de door hem verrichte werkzaamheden rechtvaardigen dat hij in de functie van [functie 2] wordt geplaatst. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5.2.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad is de rechterlijke toetsing bij de inpassing in een generieke functie terughoudend. Die toetsing is beperkt tot de vraag of de inpassing op voldoende gronden berust. Dit betekent dat de bestreden inpassing niet in stand kan blijven als deze onhoudbaar is. Daarvoor is ontoereikend dat inpassing in een ander, hoger gewaardeerd functieprofiel op zichzelf verdedigbaar is. [1]
5.2.2.
Uit de in het reorganisatieplan opgenomen functieomschrijvingen van [allround 1] en van [functie 2] blijkt onder meer dat de laatste, anders dan de eerste,
 adviseert over complexe projecten en strategische/tactische beleidsontwikkelingen;
 sparringpartner is voor het management over belangrijke ontwikkelingen binnen de rve [A] of het stadsdeel;
 aanspreekpunt is voor de directeur en op verzoek overleggen voor de directeur voorbereidt;
 deelneemt aan rve-overschrijdend overleg en participeert in projecten bij de rve [A] met maatschappelijk afbreukrisico/omvangrijke budgetten of deze projecten leidt;
 meedenkt en adviseert over niet duidelijk omlijnde vraagstukken.
Over het geheel genomen geldt dat de [allround 1] operationele werkzaamheden verricht, op tactisch niveau adviseert en contacten heeft met lijnmanagers. De [functie 2] is betrokken bij complexe projecten, domeinen en processen, adviseert (ook) op strategisch niveau en heeft contacten met het hoger ambtelijk management.
5.2.3.
Appellant heeft gesteld dat hij strategisch advies geeft aan het management. Hij heeft daartoe verwezen naar een ongedateerde beschrijving van de functie van [functie 3] bij de afdeling [afdeling 2] , een functie die appellant in het verleden heeft vervuld. Daarin staat onder meer dat een [functie 3] adviseert aan projectleider/programmamanager en management over “de strategische aspecten van de planning en de procesgang”. Daarmee is niet aannemelijk gemaakt dat appellant ten tijde van belang adviseerde over strategische/tactische beleidsontwikkelingen, of dat hij de andere in 5.2.2 genoemde taken heeft verricht. Het zogenoemde Addendum waarnaar appellant heeft verwezen leidt niet tot een ander oordeel. Uit dit Addendum, dat door teamleider W in 2011 is opgesteld, komt appellant naar voren als een gewaardeerde, hardwerkende medewerker, die zich snel ingewikkelde materie heeft eigen gemaakt en kwaliteit levert. Nog afgezien van de omstandigheid dat het Addendum betrekking heeft op de periode van november 2010 tot en met februari 2011 en dus, evenmin als de genoemde functiebeschrijving, een beeld geeft van de situatie op de peildatum, blijkt uit dit stuk niet dat appellant strategisch advies geeft aan het management of de andere in 5.2.2 genoemde taken verricht. Appellant heeft verder geen concrete voorbeelden gegeven van door hem uitgebrachte strategische adviezen.
5.2.4.
Appellant heeft verder aangevoerd dat hij vanaf 2012 binnen zijn team de regierol (coördinatie) vervulde en jarenlang structureel de taken van een door ziekte uitgevallen [functie 2] heeft waargenomen. Dit zou onder meer blijken uit de terugblik van teamleider W op het functioneren van appellant in 2016. Nu deze terugblik afsluit met de zin “Ik ben benieuwd naar je coördinerende capaciteiten” kan daaruit niet worden afgeleid dat appellant al vanaf 2012 coördinerende taken verrichtte. Dat appellant in de terugblik wordt aangeduid als een “dragende [functie 2] ” betekent niet dat appellant in 2016 de in 5.2.2 genoemde taken verrichtte. Uit het reorganisatieplan blijkt juist dat de omstandigheid dat bij de eerdere reorganisatie van 2015 de functies niet waren geharmoniseerd mede aanleiding was voor de betrokken reorganisatie. In dit verband is van betekenis dat de [functie 2] wiens taken appellant heeft waargenomen net als appellant in de functie van [allround 1] is geplaatst. Dat aan appellant, blijkens een ongedateerde ‘Taakverdeling op onderwerp team Zorg’, de taak ‘werkverdeling’ is toebedeeld kan evenmin leiden tot de conclusie dat appellant de in 5.2.2 genoemde taken verrichtte.
5.2.5.
Wat in 5.2.3 en 5.2.4 is overwogen is in lijn met de bevindingen van het rapport. Daarin is geconstateerd dat de informatie die appellant heeft aangedragen wel aanleiding biedt om te stellen dat het FIF op onderdelen niet correct was, maar niet om te veronderstellen dat deze werkzaamheden anders zouden moeten worden ingepast in het generieke functiehuis.
5.3.
Uit 5.2.2 tot en met 5.2.5 volgt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de plaatsing in de functie van [allround 1] op onvoldoende gronden berust. Deze plaatsing kan dan ook in stand blijven.
5.4.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J.J.T. van den Corput en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2022.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) B.H.B. Verheul

Voetnoten

1.Uitspraak van 6 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2652.