ECLI:NL:CRVB:2022:2202

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
22 / 740 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening kinderbijslag op grond van nieuwe feiten en omstandigheden

In deze zaak heeft verzoekster, woonachtig in Marokko, een verzoek om herziening ingediend van een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 november 2018, waarin haar aanvraag om kinderbijslag werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan op dit verzoek. De aanvraag om kinderbijslag was eerder afgewezen omdat de zoon van verzoekster ouder was dan 18 jaar. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had het bezwaar van verzoekster tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat was ingediend. Verzoekster had eerder al meerdere verzoeken om herziening ingediend, die allemaal waren afgewezen of niet-ontvankelijk verklaard.

In haar laatste verzoek om herziening heeft verzoekster medische stukken overgelegd van een ziekenhuisopname in november 2021, in de hoop dat deze nieuwe feiten en omstandigheden zouden leiden tot een herbeoordeling van haar recht op kinderbijslag. De Raad heeft echter geoordeeld dat de overgelegde stukken geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatten die relevant zijn voor de herziening, zoals vereist volgens artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad benadrukt dat herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over eerdere uitspraken.

De Raad heeft geconcludeerd dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen, omdat verzoekster niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor herziening. De uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, met S.N. de Groot als griffier, en is openbaar uitgesproken op 13 oktober 2022.

Uitspraak

22.740 AKW

Datum uitspraak: 13 oktober 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 15 november 2018, 18/3102
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats], Marokko (verzoekster)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft gevraagd om herziening van de uitspraak van de Raad van 15 november 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3625).
De Svb heeft een reactie ingezonden op het herzieningsverzoek.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2022. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 14 december 2016 heeft de Svb de aanvraag om kinderbijslag voor de zoon van verzoekster ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet afgewezen, omdat de zoon ouder is dan 18 jaar. Bij beslissing op bezwaar van 16 augustus 2017 heeft de Svb het bezwaar van verzoekster tegen het besluit van 16 december 2016 niet-ontvankelijk verklaard, omdat verzoekster te laat bezwaar heeft gemaakt tegen dat besluit.
1.2.
Het door verzoekster tegen het besluit van 16 augustus 2017 ingestelde beroep is door de rechtbank Amsterdam bij uitspraak van 23 april 2018, 17/5265, ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 15 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3625, waarvan nu herziening wordt gevraagd, heeft de Raad deze uitspraak bevestigd.
1.3.
Het eerste verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 15 november 2018 heeft de Raad afgewezen bij uitspraak van 23 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2610. Een volgend verzoek om herziening is door de Raad, bij uitspraak van 18 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2858, niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verzoek onredelijk laat was ingediend, zonder dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren aangevoerd.
2. Bij brief van 13 december 2021 heeft verzoekster weer gevraagd om herziening van de uitspraak van 15 november 2018 en verzocht haar recht op kinderbijslag opnieuw te beoordelen. Zij heeft in dat verband medische stukken overgelegd van een ziekenhuisopname van haar in november 2021.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren ze bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraken van 20 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1055, en van 21 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4060) geldt dat van degene die herziening vraagt van een uitspraak mag worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend verzoek om herziening moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.3.
Een verzoek om herziening wordt in de regel geacht onredelijk laat te zijn ingediend, als het verzoek is ingediend meer dan één jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nieuwe feiten of omstandigheden dan wel, indien geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gesteld, na de openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
3.4.
De Raad begrijpt verzoekster aldus dat zij zich met de overgelegde medische stukken met betrekking tot een ziekenhuisopname in 2021 op het standpunt stelt dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Verzoekster heeft echter met de overgelegde stukken geen feiten en omstandigheden genoemd, als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Verzoekster beoogt in feite een hernieuwde discussie te voeren over de uitspraak van de Raad van 15 november 2018. Uit wat in 3.2 is overwogen volgt dat het middel van herziening daarvoor niet is bedoeld.
3.5.
Uit 3.1 tot en met 3.4 volgt dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van S.N. de Groot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2022.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) S.N. de Groot