ECLI:NL:CRVB:2022:2141

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
21/4569 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van ontslagbesluit niet-ontvankelijk verklaard wegens onredelijk late indiening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om herziening van een eerder ontslagbesluit. Verzoeker had op 20 december 2021 een verzoek om herziening ingediend, nadat hij in het najaar van 2018 had ontdekt dat de ambtenaar die het ontslagbesluit had ondertekend, mogelijk niet bevoegd was. Dit leidde tot een procedure op basis van de Wet openbaarheid van bestuur, die resulteerde in een uitspraak van de rechtbank Limburg op 15 oktober 2021. De Centrale Raad oordeelde dat het verzoek om herziening onredelijk laat was ingediend, aangezien verzoeker meer dan twee jaar had gewacht na het bekend worden van het nieuwe feit. De Raad benadrukte dat een verzoek om herziening niet-ontvankelijk moet worden verklaard als het meer dan een jaar na de bekendheid met nieuwe feiten wordt ingediend. De Raad concludeerde dat verzoeker niet tijdig had gehandeld en verklaarde het verzoek om herziening niet-ontvankelijk. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

21.4569 AW, 21/4570 AW

Datum uitspraak: 29 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 31 mei 2018, 17/195 AW, 17/3043 AW
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft bij brief van 20 december 2021 een verzoek om herziening ingediend.
Namens het college heeft mr. G.P.F. van Duren, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2022. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door [x]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Duren.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 18 december 2013 heeft het college verzoeker met ingang van 1 januari 2014 ontslag verleend op grond van artikel 8:8 van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Maastricht wegens een diepgaande, ernstig en onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding. Bij besluit van 12 april 2016 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 18 december 2013 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 22 november 2016 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 12 april 2016 ongegrond verklaard. Bij de uitspraak van 31 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1681, waarvan herziening wordt gevraagd, heeft de Raad deze uitspraak bevestigd en het door verzoeker ingediende verzoek om schadevergoeding afgewezen.
2. Verzoeker heeft aan zijn verzoek om herziening ten grondslag gelegd dat hem in het najaar van 2018 is gebleken dat [naam ambtenaar] niet bevoegd of gemandateerd was om het ontslagbesluit van 18 december 2013 te ondertekenen. Verzoeker heeft hierover een procedure gevoerd op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Deze procedure heeft geleid tot de uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 oktober 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:7806, waaruit volgens verzoeker blijkt dat [naam ambtenaar] niet bevoegd was het ontslagbesluit te ondertekenen.
3. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dan wel dat het verzoek onredelijk laat is ingediend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en;
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
4.2.
Gelet op de uitspraken van de Raad van 20 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1055, en van 21 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4060, moet in het belang van de rechtseenheid voorop worden gesteld, dat van degene die om herziening vraagt van een uitspraak mag worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend herzieningsverzoek moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.3.
Een verzoek om herziening wordt in de regel geacht onredelijk laat te zijn ingediend, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nieuwe feiten en omstandigheden (nova) dan wel, indien geen nova zijn gesteld, als het is ingediend meer dan een jaar na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
4.4.
De hiervoor in 4.3 geformuleerde regel geldt niet voor het indienen van een verzoek om herziening van een uitspraak over een bestuurlijke boete. Een dergelijk verzoek is niet aan de termijn van één jaar gebonden.
4.5.
In deze zaak, die geen betrekking heeft op een uitspraak over een bestuurlijke boete, heeft verzoeker gesteld dat hij in het najaar van 2018 bekend is geworden met de door hem gestelde onbevoegdheid van de ambtenaar die het ontslagbesluit heeft ondertekend. Verzoeker heeft ter zitting toegelicht dat hij dit eerst wilde onderzoeken en daarom eerst de uitkomst van zijn Wob-verzoek en de uitspraak van de rechtbank hierover heeft afgewacht. Hij heeft zijn verzoek om herziening direct na de uitspraak van de rechtbank ingediend. Dit neemt niet weg dat verzoeker meer dan twee jaar heeft gewacht met het indienen van het herzieningsverzoek nadat hij met het gestelde nieuwe feit is bekend geraakt. Dit betekent dat het verzoek om herziening onredelijk laat is ingediend. Daarom zal het verzoek om herziening nietontvankelijk worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van M.E. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2022.