ECLI:NL:CRVB:2022:2116

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
19/5012 JW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang in jeugdhulpzaken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van twee appellanten tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had de beroepen van appellante 1 en appellante 2 ongegrond verklaard, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam beslissingen op bezwaar had gehandhaafd met betrekking tot de verstrekking van jeugdhulpvoorzieningen. De Centrale Raad oordeelde dat de hoger beroepen niet-ontvankelijk zijn verklaard, omdat er geen procesbelang meer aanwezig was. De Raad overwoog dat er pas sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en feitelijk betekenis heeft. In dit geval waren de periodes waarover de besluiten waren genomen al verstreken en was niet aannemelijk dat een inhoudelijk oordeel nog van belang zou zijn voor een toekomstige periode. Bovendien waren er inmiddels nieuwe besluiten genomen die aan de appellanten vergelijkbare voorzieningen voor jeugdhulp hadden toegekend. De Raad concludeerde dat appellanten geen schade hadden geleden als gevolg van de bestreden besluiten en dat er geen relevante ondersteuning was geleverd door de moeder van de appellanten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

19.5012 JW-PV, 19/5013 JW-PV, 21/1873 JW-PV, 21/1875 JW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 22 oktober 2019, 18/6178 (aangevallen uitspraak 1), 22 oktober 2019, 19/1455 (aangevallen uitspraak 2), 14 april 2021, 20/3172 (aangevallen uitspraak 3) en 14 april 2021, 20/3159 (aangevallen uitspraak 4)
Partijen:
[appellante 1] en [appellante 2] te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 5 oktober 2022
Zitting hebben: J. Brand, als voorzitter, en B.J. van de Griend en A. van Gijzen, als leden
Griffier: R. van Doorn.
Ter zitting van 30 juni 2022 zijn verschenen: namens appellanten mr. R.J. Michielsen, advocaat, en [naam moeder], moeder van appellanten. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Breure en mr. M.R. Keyser.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart de hoger beroepen niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. In de aangevallen uitspraken 1 en 3 heeft de rechtbank de beroepen van [appellante 1] ( [appellante 1] ) tegen de beslissingen op bezwaar van 23 oktober 2018 en 30 april 2020 (bestreden besluiten 1 en 2) ongegrond verklaard. In deze bestreden besluiten heeft het college de besluiten gehandhaafd waarbij aan [appellante 1] op grond van de Jeugdwet (Jw) voorzieningen voor jeugdhulp in natura zijn verstrekt over de periode 28 mei 2018 tot en met 30 december 2018 en over de periode 16 december 2019 tot en met 16 augustus 2020.
2. In de aangevallen uitspraken 2 en 4 heeft de rechtbank de beroepen van [appellante 2] ( [appellante 2] ) tegen de beslissingen op bezwaar van 8 februari 2019 en 30 april 2020 (bestreden besluiten 3 en 4) ongegrond verklaard. In deze bestreden besluiten heeft het college de besluiten gehandhaafd waarbij aan [appellante 2] op grond van de Jw voorzieningen voor jeugdhulp in natura zijn verstrekt over de periode 23 juli 2018 tot en met 21 juli 2019 en over de periode 30 december 2019 tot en met 30 augustus 2020.
3. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887) is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade als gevolg van de besluitvorming is geleden.
4. Het geschil gaat over de beoordeling van al verstreken periodes. Niet aannemelijk is geworden dat een inhoudelijk oordeel nog van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Na de periodes die hier in geding zijn, zijn meerdere besluiten genomen, waarbij aan appellanten vergelijkbare voorzieningen voor jeugdhulp zijn toegekend in de vorm van zorg in natura en in de vorm van een persoonsgebonden budget. Deze besluiten staan in rechte vast. Bovendien zijn appellanten nu ouder en hebben zij inmiddels hulp gehad, waardoor er sprake is van een gewijzigde situatie. Bij een nieuwe aanvraag zal, zoals het college naar voren heeft gebracht, dan ook een nieuwe beoordeling worden verricht op basis van de dan aan de orde zijnde feiten en omstandigheden en toepasselijke regelgeving. Verder acht de Raad het op voorhand onaannemelijk dat appellanten schade hebben geleden als gevolg van de bestreden besluiten. Niet is gebleken dat appellanten kosten hebben gemaakt, dan wel dat een betalingsverplichting vanwege geleverde ondersteuning is ontstaan. Op zitting heeft de moeder van appellanten naar voren gebracht dat zij achteraf facturen kan opstellen voor de zorg die zij heeft geleverd. De Raad acht dit niet reëel, mede nu er geen enkele aanwijzing is dat zij relevante ondersteuning heeft verleend. Verder levert een formeel of principieel belang geen procesbelang op. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien dat appellanten procesbelang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van de hoger beroepen tegen de aangevallen uitspraken.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter van de meervoudige kamer
(getekend) R. van Doorn (getekend) J. Brand
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep