ECLI:NL:CRVB:2022:2092
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich op 6 maart 2018 ziek gemeld en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
De Centrale Raad oordeelde dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uwv terecht was. De Raad benadrukte dat de beperkingen die door de bedrijfsarts waren vastgesteld in het kader van re-integratie niet dezelfde waarde hebben als de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid volgens de Wet WIA. De Raad volgde de argumentatie van de rechtbank en concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere beoordeling van het Uwv kon ondermijnen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De beslissing van het Uwv om de WIA-uitkering te weigeren werd daarmee bekrachtigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.