In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een verzoek van een ambtenaar bij de Belastingdienst om een functiebeschrijving en de bijbehorende bezoldiging. De ambtenaar, die sinds 1995 werkzaam is bij de Belastingdienst, heeft in 2019 een aanvraag ingediend om haar functie te laten wegen, omdat zij van mening was dat haar werkzaamheden in de periode van 2014 tot en met 14 februari 2017 op het niveau van een hogere schaal lagen. De staatssecretaris van Financiën heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de ambtenaar niet voldeed aan de voorwaarden van de Personele Uitvoeringsbepalingen Belastingdienst (PUB). De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het besluit van de staatssecretaris in strijd was met de zorgvuldigheids- en motiveringsbeginselen, en heeft de staatssecretaris de gelegenheid gegeven om de gebreken te herstellen. De staatssecretaris heeft echter geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid, wat leidde tot de gegrondverklaring van het beroep van de ambtenaar door de rechtbank.
In hoger beroep heeft de staatssecretaris betoogd dat de aanvraag wel in behandeling is genomen, maar dat er geen aanleiding was om deze conform de PUB af te handelen. De Centrale Raad van Beroep heeft dit betoog verworpen en geoordeeld dat de staatssecretaris het verzoek van de ambtenaar had moeten onderzoeken. De Raad heeft vastgesteld dat er geen onderzoek is verricht naar de werkzaamheden van de ambtenaar, wat noodzakelijk was om te bepalen of zij recht had op een hogere bezoldiging. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en de staatssecretaris opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de proceskosten van de ambtenaar zijn vergoed.