[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 11 februari 2008, 07/4449 en 08/71 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Korpsbeheerder van de politieregio Zaanstreek-Waterland (hierna: korpsbeheerder)
Datum uitspraak: 31 december 2009
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2009. Namens appellant is verschenen zijn gemachtigde mr. W. de Klein, werkzaam bij de Nederlandse Politie Bond. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M.A.C. Theunissen, verbonden aan Theunissen & Dijk Juristen.
1. Voor een uitgebreid overzicht van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Na een reorganisatie van de afdeling [naam afdeling] van de politieregio [naam politieregio] is appellant, tot dan toe werkzaam als [naam functie], met ingang van 1 mei 2005 geplaatst als [functie B]. Een tegen deze plaatsing gemaakt bezwaar is ongegrond verklaard bij besluit van 4 oktober 2005. Bij dat besluit is wel de beschrijving van de nieuwe functie aangepast.
1.2. Op 22 juni 2005 heeft appellant een aanvraag gedaan om zogenoemd functie-onderhoud op de voet van artikel 6, zevende (thans achtste) lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) betreffende de functie van [naam functie] over de periode 22 juni 2000 tot 22 juni 2005. Nadat aanvankelijk was verzocht die aanvraag aan te houden, is bij brief van 15 mei 2006 het verzoek gedaan de procedure in werking te stellen.
1.3. Bij brief van 17 juli 2006 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag om functieonderhoud. Op dit bezwaar is beslist bij besluit van 4 juni 2007 (hierna: bestreden besluit 1). Het bezwaar is primair niet-ontvankelijk verklaard en subsidiair ongegrond. Het verzoek om vergoeding van de kosten van juridische bijstand als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is niet gehonoreerd.
1.4. Inmiddels was de aanvraag om functieonderhoud op 11 december 2006 afgewezen. Het bezwaar daartegen is ongegrond verklaard bij besluit van eveneens 4 juni 2007 (hierna: bestreden besluit 2). Deze beslissing is onder andere gebaseerd op het standpunt dat een aanvraag om functieonderhoud niet meer kan worden gedaan wanneer de functie waarop het gevraagde functieonderhoud betrekking heeft, ten tijde van de aanvraag niet meer wordt vervuld. In artikel 6, zevende lid, van het Bbp gaat het om de aanvraag door de ambtenaar om functieonderhoud van “zijn functie”.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd voor zover daarbij geweigerd is de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. De rechtbank heeft opdracht gegeven die kosten te vergoeden. Tevens heeft zij een proceskostenveroordeling uitgesproken.
2.2. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het onder 1.4 vermelde standpunt van de korpsbeheerder, zowel gelet op de tekst van artikel 6, zevende lid, van het Bbp als gelet op de strekking daarvan, juist geacht.
3. Appellant acht het oordeel van de rechtbank en van de korpsbeheerder over tekst en strekking van artikel 6, zevende lid, van het Bbp niet juist. In het bijzonder meent hij dat de woorden “zijn functie” onvoldoende zijn om in strijd met de rechtszekerheid de rechten van appellant in te perken. Weliswaar volgt appellant de rechtbank in haar opvatting dat functieonderhoud niet meer realiseerbaar is voor de toekomst, maar dat laat zijns inziens onverlet dat functieonderhoud tevens kan leiden tot het uitbetalen van achterstallig salaris.
Appellant acht het verder onjuist dat de rechtbank bij de aangevallen uitspraak in het kader van bestreden besluit 1 geen opdracht heeft gegeven tot vergoeding van het door hem in eerste aanleg betaalde griffierecht.
4. De korpsbeheerder heeft benadrukt dat de kern van artikel 6, zevende lid, van het Bbp juist gelegen is in de woorden “zijn functie” en dat functieonderhoud een op zichzelf staand onderdeel is van de rechtspositie. Wat betreft de kwestie van het griffierecht heeft de korpsbeheerder erop gewezen dat de rechtbank maar eenmaal griffierecht heeft geheven en dat het inhoudelijk beroep van appellant ongegrond is verklaard.
5. De Raad overweegt naar aanleiding hiervan als volgt.
5.1.1. In artikel 6, zevende lid, van het Bbp is bepaald dat de ambtenaar bij het bevoegde gezag een aanvraag kan indienen om, indien de feitelijk opgedragen werkzaamheden gedurende langere tijd wezenlijk afwijken van zijn functie, de werkzaamheden en de functie met elkaar in overeenstemming te brengen. In de door de korpsbeheerder op grond van artikel 6 vastgestelde uitvoeringsregeling is bepaald dat onder ‘gedurende langere tijd’ wordt verstaan een periode van minimaal een jaar.
5.1.2. De nota van toelichting op artikel 6, zevende lid, van het Bbp luidt: “Het bevoegd gezag dient organisatie-onderhoud te plegen. Indien de feitelijk opgedragen functie gedurende langere tijd (circa 1 jaar) wezenlijk van de organieke functie afwijkt, dienen beide functies met elkaar in overeenstemming te worden gebracht, dat wil zeggen dat ofwel de organieke functie moet worden aangepast, ofwel dat de van de organieke functie afwijkende werkzaamheden niet meer mogen worden opgedragen. Blijft het bevoegd gezag in gebreke het bovengenoemde organisatie-onderhoud te plegen, dan geeft artikel 6, zevende lid, de ambtenaar de mogelijkheid een aanvraag tot het plegen van organisatie-onderhoud in te dienen.Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat in geval van waarneming dit artikel niet van toepassing is. Immers, indien de ambtenaar bij wijze van waarneming tijdelijk een functie uitoefent, kan voor de duur van die waarneming op basis van artikel 17 een toelage worden toegekend.”
5.1.3. De Raad leidt uit tekst en toelichting af dat het hier gaat om een op zichzelf staand rechtspositioneel voorschrift dat, op basis van een terugkijken naar het verleden, ziet op een mogelijke wijziging van de rechtspositie in de toekomst. Als de korpsbeheerder of de ambtenaar van mening is dat de feitelijk aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden al langere tijd afwijken van de werkzaamheden die behoren tot de organieke functie van de ambtenaar, zal toepassing van artikel 6, zevende lid, van de Awb leiden tot wijziging van de bestaande situatie. Besloten kan worden de werkzaamheden die afwijken van de tot de organieke functie behorende werkzaamheden, niet meer op te dragen aan de ambtenaar. Ook is het mogelijk dat die afwijkende werkzaamheden blijvend worden opgedragen en tot de organieke functie gerekend gaan worden. Deze alsdan aangepaste functie moet opnieuw gewaardeerd worden. De beslissing daarover moet worden genomen binnen een redelijke termijn. Voor toepassing van terugwerkende kracht tot een datum die is gelegen voor die van de aanvraag om functieonderhoud, bieden tekst en toelichting van artikel 6, zevende lid, van het Bbp geen enkel aanknopingspunt. Naar het oordeel van de Raad kan in de systematiek van het Bbp niet worden gesproken van achterstallig salaris; van strijd met de rechtszekerheid van de ambtenaar is naar het oordeel van de Raad evenmin sprake.
5.1.4. De Raad deelt dus het oordeel van de rechtbank. De aangevallen uitspraak moet wat betreft bestreden besluit 2 daarom worden bevestigd.
5.2.1. Appellant heeft in één beroepschrift bij de rechtbank beroep ingesteld tegen zowel bestreden besluit 1 als bestreden besluit 2. Bij brief van 4 januari 2008 heeft de griffier van de rechtbank medegedeeld dat, gelet op de samenhang tussen de beide zaken, ingevolge artikel 8:41, eerste lid, van de Awb slechts eenmaal griffierecht verschuldigd is. De Raad acht dit een juiste gang van zaken.
5.2.2. Ingevolge artikel 8:74, eerste lid, van de Awb is de rechtbank verplicht bij een gegrond beroep te bepalen dat aan de indiener van het beroepschrift het door hem betaalde griffierecht wordt vergoed. In de onder 5.2.1 vermelde brief wordt weliswaar gesproken van “beide zaken”, maar voor de heffing van griffierecht is de rechtbank terecht uitgegaan van één ingesteld beroep en in de aangevallen uitspraak staat vermeld dat de rechtbank uitspraak doet “in de zaak van”. In de beslissing van de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - begrijpelijk - het beroep gesplitst in een beroep tegen bestreden besluit 1 en een beroep tegen bestreden besluit 2, maar dit geeft haar naar het oordeel van de Raad niet de vrijheid te oordelen dat geen sprake is van de in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb bedoelde omstandigheid dat “de rechtbank het beroep gegrond verklaart”. De Raad wijst erop dat niet is voorzien in de mogelijkheid te bepalen dat slechts de helft van het betaalde griffierecht wordt vergoed.
5.2.3. De Raad komt daarom tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 8:74, eerste lid, van de Awb. In zoverre moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd. De Raad zal zelf bepalen dat de korpsbeheerder aan appellant het door hem in eerste aanleg betaalde griffierecht van € 143,- vergoedt.
6. De Raad ziet in hetgeen hij heeft overwogen onder 5.2.3 aanleiding om de korpsbeheerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze worden begroot op € 644,- wegens kosten van rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is verzuimd een veroordeling uit te spreken tot vergoeding van het door appellant in eerste aanleg betaalde griffierecht;
Veroordeelt de korpsbeheerder tot vergoeding aan appellant van het door hem in eerste aanleg betaalde griffierecht van € 143,-;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Veroordeelt de korpsbeheerder tot vergoeding van proceskosten tot een bedrag van
€ 644,-;
Bepaalt dat de korpsbeheerder aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van € 216,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 december 2009.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.