Uitspraak
21 87 WAJONG
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
28 september 2022.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om herleving van zijn Wajonguitkering, die eerder in 2000 was beëindigd vanwege detentie. Appellant ontving vanaf 22 maart 1995 een Wajonguitkering, maar deze werd per 1 juni 2000 stopgezet. In 2004 vroeg hij om herleving van de uitkering, maar dit verzoek werd afgewezen zonder bezwaar van zijn kant. Na zijn detentie, die eindigde op 7 mei 2018, ontving hij opnieuw een Wajonguitkering. In 2019 verzocht hij het Uwv om terug te komen op de afwijzing van 2004, maar dit verzoek werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond, wat appellant in hoger beroep aanvecht. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om het eerdere besluit te herzien. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.