Uitspraak
19 258 ZW, 20/1280 ZW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante door het Uwv. Appellante, die zich na een val ziek had gemeld met klachten van vermoeidheid, concentratieproblemen en hoofdpijn, had eerder een uitkering ontvangen. Het Uwv beëindigde de uitkering op basis van een beoordeling die stelde dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Appellante was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. De rechtbank Midden-Nederland had eerder de besluiten van het Uwv bekrachtigd, waarbij werd gesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er voldoende rekening was gehouden met de beperkingen van appellante. In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat het Uwv haar medische problematiek heeft onderschat en dat de rapportages niet voldoen aan de eisen. De Raad heeft de argumenten van appellante besproken en geconcludeerd dat de eerdere oordelen van de rechtbank juist waren. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met de medische situatie van appellante en dat de geselecteerde functies passend zijn. De Raad heeft het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraken bevestigd.