ECLI:NL:CRVB:2022:2037
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de vaststelling van het WIA-dagloon en de toerekening van overwerkbetalingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 september 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de vaststelling van zijn WIA-dagloon. De appellant, die als kraanmachinist werkte, had zich op 7 maart 2017 ziekgemeld en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. De hoogte van deze uitkering was gebaseerd op een dagloon dat door het Uwv was vastgesteld. De appellant betwistte echter dat het Uwv de betaling voor overwerk in maart 2015 correct had behandeld in de dagloonberekening, omdat deze niet aan de referteperiode was toegerekend.
De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had besloten om de betaling voor overwerk in maart 2015 niet mee te nemen in de dagloonberekening. De appellant had niet aangetoond dat het loon voor de overuren in de referteperiode niet inbaar was, ondanks zijn beweringen dat hij zijn werkgever mondeling had gemaand om tot uitbetaling over te gaan. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd dat hij zijn werkgever op een duidelijke manier had aangesproken over de uitbetaling van het verschuldigde loon. De Raad bevestigde deze conclusie en oordeelde dat de regels omtrent de dagloonberekening correct waren toegepast door het Uwv.
De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van niet-inbaarheid van loon in de referteperiode en de strikte toepassing van de regels zoals vastgelegd in het Dagloonbesluit. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.