ECLI:NL:CRVB:2022:1998
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om herziening bijstandsbesluit op basis van gewijzigde WOZ-waarde
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante had een verzoek ingediend om terug te komen van een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, dat haar bijstandsverlening in de vorm van een geldlening had vastgesteld op basis van de WOZ-waarde van haar woning. De bijstand was verleend op 21 december 2016, maar appellante verzocht om herziening op basis van een verlaging van de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2018. Het college had dit verzoek afgewezen, stellende dat de verlaging van de WOZ-waarde geen nieuw feit of gewijzigde omstandigheid was die herziening rechtvaardigde. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde appellante aan dat de verlaging van de WOZ-waarde een nieuw feit was dat rechtvaardigde dat het besluit van 1 augustus 2018 herzien zou moeten worden. De Raad oordeelde echter dat de verlaging van de WOZ-waarde op zichzelf wel een nieuw gegeven was, maar niet voldeed aan de criteria van nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht. De Raad benadrukte dat de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2016 bepalend was en dat appellante geen bezwaar had gemaakt tegen de WOZ-beschikking voor dat jaar. De Raad concludeerde dat het college het verzoek van appellante terecht had afgewezen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.