ECLI:NL:CRVB:2022:1979

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
20/2731 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing Wajong-uitkering en verzoek om terug te komen van eerder besluit

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die zijn beroep tegen de afwijzing van zijn Wajong-uitkering ongegrond heeft verklaard. Appellant had eerder, op 24 november 2010, een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, die was afgewezen omdat hij meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen. Appellant heeft in 2018 een verzoek ingediend om terug te komen van dit besluit, maar het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd, en appellant heeft in hoger beroep gesteld dat er wel degelijk nieuwe feiten zijn die een herbeoordeling rechtvaardigen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die de eerdere afwijzing van zijn Wajong-aanvraag onjuist maken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de medische informatie die appellant heeft overgelegd, niet relevant is voor de beoordeling van zijn situatie ten tijde van de eerdere aanvraag. De Raad heeft ook vastgesteld dat de afwijzing van het verzoek om terug te komen van het besluit van 24 november 2010 niet evident onredelijk is. De uitspraak van de rechtbank Gelderland is dan ook bevestigd, en het hoger beroep van appellant is afgewezen.

Uitspraak

20 2731 WAJONG

Datum uitspraak: 14 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
26 juni 2020, 19/2679 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. G.J.P.C.G. Verheijen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, deels door middel van videobellen, plaatsgevonden op
13 juli 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Verheijen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.M.J.E. Budel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1982, heeft met een door het Uwv op 3 september 2010 ontvangen formulier een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) aangevraagd. Daarbij is vermeld dat bij appellant sprake is van een chronische slaapstoornis, depressie en ADD. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 24 november 2010 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellant geacht wordt meer dan 75% van het minimumloon te kunnen verdienen. Appellant heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Appellant heeft op 5 maart 2018 een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 24 november 2010. Het Uwv heeft de aanvraag na verzekeringsgeneeskundig onderzoek bij besluit van 28 maart 2018 afgewezen, omdat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft vermeld die ertoe leiden dat het besluit van 24 november 2010 onjuist zou zijn.
1.3.
Bij besluit van 13 februari 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 maart 2018 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van appellant een herhaalde aanvraag is als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het Uwv heeft bij besluit van 24 november 2010 de aanvraag van appellant voor een Wajong-uitkering afgewezen. Hiertegen heeft appellant geen bezwaar gemaakt, waardoor dit besluit in rechte is komen vast te staan.
2.2.
De rechtbank heeft het standpunt van appellant dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is niet onderschreven. Het zelf medisch onderzoeken van appellant en het opvragen van medische informatie bij zijn behandelaars past niet bij de door het Uwv gemaakte keuze voor het niet inhoudelijk behandelen van de aanvraag. Daarbij komt dat artikel 4:6 van de Awb dwingend voorschrijft dat in geval van een nieuwe aanvraag de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden en het aldus niet in eerste instantie op de weg van het Uwv ligt om, door middel van het opvragen van informatie bij de behandelaars, hiernaar onderzoek te doen.
2.3.
Volgens appellant heeft hij wel nieuwe feiten of veranderde omstandigheden naar voren gebracht waaruit kan worden geconcludeerd dat de eerdere weigering van een Wajonguitkering niet juist is. De rechtbank heeft echter geen aanleiding gezien om de conclusies van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dit punt onjuist te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 12 februari 2019 geschreven dat bij de beoordeling in 2010 sprake was van slecht slapen en status na depressieve klachten. Tevens liep op dat moment een onderzoek naar ADHD. De verzekeringsarts heeft in 2010 een stemmingsstoornis en een paniekstoornis op de achtergrond waargenomen en mogelijk AD(H)D. Deze beperkingen bestonden al op het zeventiende levensjaar. Appellant heeft een afsluitverslag overgelegd van GGZ Nijmegen van 27 augustus 2008 waarin staat dat appellant in juli en augustus 2008 werd behandeld voor een lichte depressie met een angst- en paniekstoornis. De GAF-score bij afsluiting van de behandeling was zeventig (dit betekent: enige lichte symptomen of enige problemen in sociaal functioneren, op het werk of op school, maar functioneert over het algemeen goed, heeft goede interpersoonlijke contacten). Het intake verslag van Overwaal van september 2009 vermeldt depressieve klachten door slaapproblemen. In een brief van Pro Persona van 28 februari 2011 wordt de diagnose ADHD bevestigd (overwegend het onoplettende type). De in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 26 oktober 2010 opgenomen beperkingen passen hier volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij. De rechtbank heeft geen reden gezien om aan die conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen en heeft hieraan toegevoegd dat alle andere door appellant ingebrachte medische informatie gedateerd is (ruim) na 2010. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat die informatie betrekking heeft op zijn medische toestand ten tijde van de beoordeling in 2010. Ook de toelichting van appellant ter zitting dat nu pas duidelijk wordt wat er met hem aan de hand is, kan naar het oordeel van de rechtbank niet als een nieuw feit of veranderde omstandigheid worden beschouwd.
2.4.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv zich daarnaast op het standpunt heeft kunnen stellen dat het besluit van 24 november 2010 niet evident onredelijk is. Het medische feitencomplex met betrekking tot appellants toestand op [geboortedatum] 2000, waarvan het Uwv bij de beoordeling in 2010 is uitgegaan, komt overeen met de thans door appellant overgelegde medische informatie met betrekking tot de aandoeningen waarvoor appellant de wachttijd heeft vervuld. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding gezien te veronderstellen dat deze informatie nu tot een andersluidende beoordeling per [geboortedatum] 2000 zou leiden.
2.5.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de gestelde toename van de klachten van appellant niet valt binnen de gestelde termijn van vijf jaar als bedoeld in artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong. Ter zitting heeft het Uwv erop gewezen dat bij de beoordeling in 2010 is vastgesteld dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag is gelegen voor het zeventiende levensjaar. Nu er sprake is van een eerste arbeidsongeschiktheidsdag voor het zeventiende levensjaar is de wachttijd op grond van artikel 2:3, eerste lid en onder a, van de Wajong volgemaakt op [geboortedatum] 2000 (datum bereiken achttienjarige leeftijd). Hierna is op grond van het bepaalde in artikel 2:3 lid 2 Wajong, een ‘amber termijn’ gaan lopen van vijf jaar vanaf einde wachttijd, dus in dit geval tot [geboortedatum] 2005. Appellant heeft ter zitting toegelicht dat de klachten in 2014 zijn toegenomen. In 2014 is de ‘amber termijn’ van vijf jaar ruimschoots verstreken, zodat appellant in ieder geval om deze reden geen aanspraak kan maken op een toekenning van Wajong.
2.6.
Omdat appellant van 2010 tot 2016 studerend was heeft de rechtbank beoordeeld of de gestelde toename van de klachten valt binnen de reikwijdte van artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong (de ‘amber termijn’ voor studerenden). Volgens vaste rechtspraak van de Raad kan er geen sprake zijn van twee verschillende momenten van het ontstaan van arbeidsongeschiktheid, voor aanvang van het zeventiende levensjaar en voor aanvang van de studie bestaande klachten. Dit zou slechts anders zijn als er sprake is van een geheel andere ziekteoorzaak. Ter zitting heeft appellant toegelicht dat de reeds bestaande klachten erger werden (getriggerd werden) door Pfeiffer en griep. Dit komt overeen met de in het dossier aanwezige informatie van GZ-psycholoog Kikkert en psychiater Erol van 12 april 2017. Zij hebben geschreven dat appellant al jaren kampt met klachten van ADHD en slaapproblematiek. Het laatste jaar staan met name stemmingsklachten meer op de voorgrond. De negatieve stemming wordt echter geluxeerd door aanhoudende griepverschijnselen, waar appellant niet goed van leek te herstellen. De rechtbank heeft dit aldus begrepen, dat er geen sprake is van een geheel andere ziekteoorzaak, maar van toegenomen klachten ten gevolge van de bestaande aandoeningen, waarbij er een verband bestaat met aanhoudende verschijnselen van griep. Omdat er zodoende geen sprake is van een geheel andere ziekteoorzaak dan waarvoor appellant al bij het bereiken van de achttienjarige leeftijd de wachttijd heeft vervuld, valt appellant naar het oordeel van de rechtbank niet onder het toepassingsbereik van artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden op grond waarvan het Uwv voor het verleden had dienen terug te komen van de eerdere beoordeling. Appellant heeft onder verwijzing naar een tijdlijn vanaf geboorte tot zijn aanvraag van 5 maart 2018 aangevoerd dat sprake is van een rode draad aan beperkingen en hulpverlening. Hij was niet bekend met de mogelijkheid om Wajong-uitkering aan te vragen. Appellant bestrijdt dat er twee verschillende momenten van het ontstaan van arbeidsongeschiktheid zijn. Er is sprake van onderbehandelde ADHD en comorbiditeit. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst hij naar de informatie van J.J. Sandra van Kooij, waarin staat dat ADHD een multifactoriële, polygenetische aandoening is die vaak familiair voorkomt. Appellant heeft dit dus al vanaf zijn geboorte en dit verklaart ook de vele gedragsproblemen die zijn ouders hebben ervaren.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Het Uwv heeft op het verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 24 november 2010 beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115). Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.2.
Gelet op het hiervoor vermelde kader is het aan appellant om (tijdig) stukken met nieuwe feiten en omstandigheden aan te dragen. Voor zover hij heeft betoogd dat de bewijslast bij het Uwv ligt wordt hij hierin niet gevolgd.
4.3.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb heeft aangevoerd. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er terecht op gewezen dat de klachten die aan de diagnose ADHD ten grondslag liggen al bekend waren en betrokken zijn bij de beoordeling in 2010. Dat de diagnose ADHD pas later is bevestigd, maakt nog niet dat sprake is van een nieuw feit of veranderde omstandigheid (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 14 november 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB8509). De rechtbank heeft terecht overwogen dat ook met de thans voorhanden kennis en informatie over het ziektebeeld van appellant, er geen aanleiding is de aan het besluit van 24 november 2010 ten grondslag liggende beoordeling niet langer houdbaar te achten. De door appellant overgelegde informatie van Sandra van Kooij van 30 oktober 2017 maakt dit niet anders. Deze informatie is van algemene aard en gaat niet in op de individuele situatie van appellant in de voor de Wajong relevante periode. Dit geldt ook voor de overige door appellant aangehaalde informatie over (onbehandelde) ADHD. Dat de situatie volgens appellant steeds verder is verslechterd en sinds 2014 zijn gehele leven ontwricht, maakt niet dat de beoordeling in 2010 onjuist is geweest. Voor die beoordeling is slechts van belang in hoeverre in de Wajong relevante periode, die in het geval van appellant tot [geboortedatum] 2005 liep, voor appellant ten gevolge van zijn aandoeningen beperkingen golden.
4.4.
Tot slot dient te worden beoordeeld of de afwijzing van het verzoek om terug te komen van het besluit van 24 november 2010 niet evident onredelijk is en niet – zoals de rechtbank heeft gedaan – of het eerdere besluit zelf evident onredelijk was. In hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen aanleiding voor het oordeel dat de weigering om terug te komen van het besluit van 24 november 2010 evident onredelijk is.
4.5.
Uit 4.2, 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, gelet op 4.4 met verbetering van gronden, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2022.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) E.X.R. Yi