ECLI:NL:CRVB:2022:1975

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
20/4032 ZW-W2
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het wrakingsverzoek in hoger beroep inzake benoeming van een onafhankelijk deskundige

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had op 5 november 2020 een beslissing genomen in een geschil tussen verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Verzoeker diende op 15 december 2021 een wrakingsverzoek in, omdat hij meende dat de behandelend rechter ten onrechte geen onafhankelijk deskundige had benoemd voor het instellen van een onderzoek. De Centrale Raad van Beroep heeft het wrakingsverzoek op 29 augustus 2022 behandeld.

De Raad heeft vastgesteld dat wraking niet bedoeld is als rechtsmiddel tegen beslissingen van rechters. De wrakingsgrond van verzoeker was gebaseerd op het feit dat de behandelend rechter geen deskundige had benoemd, maar de Raad oordeelde dat dit niet automatisch wijst op vooringenomenheid. De Raad benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. In dit geval was er geen sprake van zodanige omstandigheden.

De Raad heeft het verzoek om wraking afgewezen, omdat de beslissing om al dan niet een deskundige in te schakelen pas na behandeling van de zaak ter zitting kan worden genomen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 29 augustus 2022.

Uitspraak

20.4032 ZW-W2

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
Datum beslissing: 29 augustus 2022
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 5 november 2020, 19/1785, in het geding tussen verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.
Op 15 december 2021 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend. Bij beslissing van 27 januari 2022 heeft de Raad dat verzoek niet in behandeling genomen, omdat het hoger beroep van verzoeker op dat moment nog niet aan een rechter was toegewezen.
Bij brief van 8 mei 2022 heeft verzoeker verzocht om een onderzoek door een onafhankelijk deskundige. Bij brief van 31 mei 2022 heeft de Raad aan verzoeker onder meer meegedeeld vooralsnog geen aanleiding te zien een medisch deskundige te benoemen. Ook is aan verzoeker in dit verband meegedeeld dat zijn verzoek ter zitting kan worden besproken.
Verzoeker is bij brief van 14 juni 2022 uitgenodigd voor het onderzoek ter zitting op 13 juli 2022. Daarbij is aan hem meegedeeld dat S.B. Smit-Colenbrander de behandelend rechter zou zijn.
Verzoeker heeft vervolgens op 19 juni 2022 een verzoek om wraking van de behandelend rechter ingediend.
De behandelend rechter heeft op het wrakingsverzoek gereageerd en meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Verzoeker en de behandelend rechter zijn uitgenodigd om te worden gehoord ter zitting van de Raad op 22 augustus 2022. Verzoeker is niet verschenen. De behandelend rechter is, zoals aangekondigd, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2. De Raad begrijpt de wrakingsgrond van verzoeker aldus dat hij meent dat de behandelend rechter ten onrechte in het vooronderzoek niet met toepassing van artikel 8:47, eerste lid, van de Awb een onafhankelijk deskundige heeft benoemd voor het instellen van een onderzoek.
3.1.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
3.2.
Wraking is niet bedoeld als rechtsmiddel tegen (procedurele of inhoudelijke) beslissingen van de rechters die de zaak behandelen. Een zodanige beslissing, dan wel het achterwege blijven van een dergelijke beslissing, zoals in de zaak van verzoeker om in het vooronderzoek geen deskundige te benoemen, kan alleen leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek indien dit in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413, r.o. 3.4). Van een dergelijke situatie is in het voorliggende geval geen sprake. Niets verzet zich ertegen dat de zittingsrechter een beslissing over de inschakeling van een deskundige pas neemt na behandeling van de zaak ter zitting.
3.3.
Uit wat is overwogen onder 3.1 en 3.2 volgt dat het verzoek moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze beslissing is gegeven door E.J.M. Heijs als voorzitter en M.A.H. van Dalen-van Bekkum en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2022.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt