Uitspraak
21.4503 ZW
ex-werkgever ter kennisname te brengen.
mr. W.P.F. Oosterbos. De ex-werkgever is niet verschenen.
OVERWEGINGEN
re-integratie, een deskundigenoordeel kunnen aanvragen bij het Uwv. Daarbij is het de rechtbank ook niet gebleken dat van de kant van de ex-werkgever van een zodanige druk sprake is geweest dat zij geen andere keus had dan de vaststellingsovereenkomst te tekenen. De rechtbank heeft hierbij ook zwaar meegewogen dat appellante, op kosten van de
ex-werkgever, werd bijgestaan door een jurist die gespecialiseerd is in arbeidszaken. Het had op haar weg gelegen om zich over de eventuele gevolgen van de vaststellingsovereenkomst te laten adviseren. Dit geldt ook ten aanzien van eventuele onwetendheid over de benadelingshandeling. Appellante heeft daarbij ook afgezien van de haar gegeven mogelijkheid om binnen twee weken na ondertekening de vaststellingsovereenkomst te ontbinden. Gelet op het voorgaande heeft het Uwv volgens de rechtbank terecht geconcludeerd dat geen sprake is van het ontbreken van verwijtbaarheid of van verminderde verwijtbaarheid. Van dringende redenen om van het opleggen van een maatregel af te zien, is de rechtbank evenmin gebleken.
R.H. van Gorkum ten onrechte geconcludeerd dat de ziekmelding per 30 januari 2019 voortkwam uit dezelfde oorzaak. Indien wordt geconcludeerd dat het een nieuwe ziekmelding betrof, wordt aan het opleggen van een maatregel niet toegekomen. Ook heeft het Uwv volgens appellante geen eigen onderzoek gedaan naar de verwijtbaarheid. Dan zou ongetwijfeld het onzorgvuldig handelen van de ex-werkgever ten aanzien van re-integratie zijn gebleken, zoals ook volgt uit de alsnog gevraagde deskundigenoordelen. Evenmin heeft het Uwv onderzoek gedaan naar de gezondheidsklachten van appellante, terwijl er vanuit de ex-werkgever geen behoorlijk rapport ligt op dit punt. Appellante heeft verder aangevoerd dat zij geen benadelingshandeling heeft gepleegd. Zij dacht dat zij ten tijde van het tekenen van de vaststellingsovereenkomst beter was. Tot aan de revalidatiebehandeling, die volgens appellante pas begon nadat zij de vaststellingsovereenkomst had ondertekend, wat zij al op
31 oktober 2019 had gedaan, was zij niet op de hoogte van de diagnose PCS. Zij heeft ook gedwaald omtrent haar arbeidsongeschiktheid. Haar onbekendheid met haar medische toestand en het risico dat zij zou lopen met een beëindiging, is te wijten aan de ex-werkgever en diens arbodienst. Zij hebben (willens en wetens) verzuimd de geldende verplichtingen jegens een arbeidsongeschikte na te komen, waardoor appellante op het verkeerde been is gezet. De ex-werkgever heeft appellante al in een vroeg stadium gepusht tot het treffen van een beëindigingsregeling, waarna niet meer werd voldaan aan de eisen met betrekking tot
re-integratie en aan appellante geen of minimale begeleiding werd geboden door de arbodienst. In die omstandigheden kan volgens appellante ook niet gevergd worden dat zij de weg wist te vinden naar het Uwv voor het aanvragen van een deskundigenoordeel. Ook heeft de rechtbank ten onrechte zwaar gewogen dat appellante met juridisch advies werd bijgestaan, want ook de jurist werd door de werkgever niet correct geïnformeerd. De werkgever heeft deze bovendien in zekere zin afhankelijk gemaakt van het resultaat door zijn fee daaraan te koppelen. Appellante heeft aangevoerd dat als de hiervoor genoemde omstandigheden niet leiden tot het oordeel dat geen sprake is van een benadelingshandeling, ze in ieder geval moeten leiden tot de conclusie dat sprake is van geen of verminderde verwijtbaarheid.
ex-werkgever ieder hun eigen verantwoordelijkheden en taken hebben bij te nemen besluiten over de ZW, zoals weergegeven in de toepasselijke bepalingen onder 4.1. Hoewel gebreken in de voorbereiding van dergelijke besluiten volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 29 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2485) aan het Uwv zijn toe te rekenen en de voorbereiding van het door de ex-werkgever gevraagde besluit in de primaire fase, met het enkele meezenden van de vaststellingsovereenkomst, heel summier was, wordt geoordeeld dat het Uwv bij de volledige heroverweging in bezwaar voldoende onderzoek heeft verricht. Het Uwv heeft daarbij nadere door de ex-werkgever ingebrachte spreekuurrapporten van arbo-arts Van Gorkum van 13 maart 2019 en 1 mei 2019 bij de beoordeling betrokken, alsmede de door appellante in bezwaar ingebrachte (medische) stukken en de tijdens en na de hoorzitting ingebrachte nadere gronden en stukken. Het is de Raad niet gebleken dat de spreekuurrapporten van Van Gorkum niet deugdelijk zijn. Gelet hierop en op de genoemde taakverdeling, was het Uwv niet gehouden (meer) nader onderzoek te doen. Over het betoog dat het Uwv geen onderzoek heeft gedaan naar de verwijtbaarheid wordt overwogen dat het Uwv in het bestreden besluit alle door appellante aangevoerde argumenten daarover bij de beoordeling heeft betrokken. Dat het Uwv zich uiteindelijk (gemotiveerd) op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van verminderde verwijtbaarheid, betekent niet dat het niet is onderzocht.
re-integratie van appellante, wat ook is bevestigd in de deskundigenoordelen van het Uwv. Dit gedrag van de ex-werkgever, net als het aansturen op beëindiging van de arbeidsovereenkomst terwijl appellante nog ziek was, was laakbaar en niet aan te merken als goed werkgeverschap. Met de rechtbank wordt echter geoordeeld dat hieruit niet volgt dat sprake was van een zodanige druk vanuit de werkgever dat appellante redelijkerwijs geen andere keus had dan in te stemmen met beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Ook de overige overwegingen van de rechtbank in rechtsoverweging 4.5 van de aangevallen uitspraak worden onderschreven. Ten aanzien van de in arbeidsrecht gespecialiseerde jurist die appellante professioneel heeft bijgestaan tijdens de gesprekken over de vaststellingsovereenkomst is niet gebleken dat deze niet onpartijdig was. Appellante heeft op de zitting bevestigd dat zij deze jurist zelf, onafhankelijk van de werkgever, heeft kunnen uitzoeken en de factuur zonder nadere verantwoording heeft kunnen declareren bij de
ex-werkgever. Verder is het aan appellante om haar adviseur in te lichten over haar (medische) situatie en heeft appellante ook niet duidelijk gemaakt in hoeverre de
ex-werkgever de jurist niet correct zou hebben geïnformeerd.