4.1.1.Artikel 94 van het Barp luidde ten tijde hier van belang en voor zover relevant als volgt:
1. Anders dan op aanvraag van de ambtenaar, bij wijze van straf of (…) kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van:
(…)
e. ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte;
(…)
3. Een ontslag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, kan slechts plaatsvinden indien:
a. er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar,
b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar te verwachten is, en
c. na een zorgvuldig onderzoek is gebleken dat binnen het gezagsbereik van het bevoegd gezag of bij een andere werkgever geen passende arbeid voorhanden is.
6. De in het derde lid, onderdeel a, bedoelde periode van twee jaar wordt met één jaar verlengd indien de ambtenaar niet binnen twee jaar zodanig is herplaatst dat de resterende verdiencapaciteit volledig wordt benut.
9. Bij de beoordeling of er sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid, onderdelen a en b, (…) betrekt het bevoegd gezag de beschikking op de aanvraag, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
10. Indien de beschikking op de aanvraag, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen ouder is dan zes maanden, of in die beschikking geen oordeel is gegeven over mogelijk herstel binnen zes maanden (…), vraagt het bevoegd gezag een oordeel als bedoeld in artikel 32, eerste, tweede, derde of vierde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen aan en betrekt dit oordeel bij de beoordeling of er sprake is van een situatie als bedoeld in het derde (…) lid.
4.1.2.Volgens vaste rechtspraakmoeten voorschriften over het herplaatsingsonderzoek nauwlettend worden nageleefd. Het onderzoek moet zorgvuldig worden uitgevoerd, waarbij elke reële mogelijkheid tot herplaatsing moet worden aangegrepen. Ook mogelijkheden van functies waar de voorkeur van de ambtenaar niet in eerste instantie naar uitgaat dienen te worden onderzocht. Verder moet, zoals de Raad eerder heeft geoordeeld, de beoordeling door het bevoegd gezag van de mogelijkheid van duurzame re-integratie worden bezien vanuit de situatie kort voor of ten tijde van de ontslagverlening en zien op een redelijke termijn daarna.