ECLI:NL:CRVB:2022:1874

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
21/3568 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking aanstellingsbesluit wegens niet melden van disciplinair ontslag tijdens sollicitatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, die van 1993 tot 2011 werkzaam was bij de Technische Universiteit Delft, had in 2011 disciplinair ontslag gekregen wegens ernstig plichtsverzuim. Bij zijn sollicitaties voor een nieuwe functie bij de TU Delft heeft hij deze eerdere beëindiging van zijn dienstverband niet gemeld. Het college van bestuur van de TU Delft heeft daarop het aanstellingsbesluit van de appellant ingetrokken, omdat hij onjuiste en onvolledige informatie had verstrekt tijdens het sollicitatieproces.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze intrekking ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het college in redelijkheid tot de intrekking van de aanstelling heeft kunnen komen, gezien de bijzondere omstandigheden van het geval. De Raad benadrukte dat het van belang was dat de appellant openheid had moeten betrachten over zijn eerdere ontslag, wat een vertrouwensbreuk met de TU Delft had veroorzaakt. De Raad concludeerde dat de intrekking van het aanstellingsbesluit gerechtvaardigd was, en dat er geen aanleiding was voor een schadevergoeding aan de appellant.

Uitspraak

21 3568 AW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 augustus 2021, 20/3820 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van bestuur van de Technische Universiteit Delft (college)
Datum uitspraak: 28 juli 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. Hofman-Kremer hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. C.H. van Wijk. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.W. van Herk, mr. M.J. Procé en M.C.C. Anspach.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is van 1993 tot 2011 werkzaam geweest bij de faculteit [faculteit A] ([A]) van de Technische Universiteit (TU) Delft, laatstelijk in de functie van [functie 1] . Bij een reorganisatie is deze functie met ingang 1 november 2010 opgeheven en is appellant boventallig verklaard. Bij besluit van 17 maart 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 29 augustus 2011, is appellant per 1 april 2011 wegens ernstig plichtsverzuim disciplinair ontslag verleend. Het plichtsverzuim bestond uit het opzettelijk en wederrechtelijk binnendringen in de computerbestanden van twee medewerkers in de periode van oktober, november en december 2010. Dit strafontslag is in rechte komen vast te staan. [1]
1.2.
Appellant heeft als zzp’er vanaf juli 2018 tot september 2019 verschillende periodes bij de groenvoorziening van de TU Delft gewerkt. Appellant heeft op de functie van [functie 2] bij de afdeling [afdeling] van de TU Delft gesolliciteerd, waarna appellant op 8 augustus 2018 een sollicitatiegesprek heeft gevoerd met onder meer zijn beoogd leidinggevende, V. Appellant is toen als tweede geselecteerd en is niet aangenomen. Nadat de aangenomen persoon een jaar later besloot te stoppen, is appellant benaderd om opnieuw te solliciteren voor de functie. Appellant heeft op 30 september 2019 een sollicitatiegesprek gevoerd met V, (deels) in het bijzijn van de persoon die hij zou opvolgen. Bij besluit van 28 oktober 2019 is appellant met ingang van 15 november 2019 tijdelijk aangesteld in de functie voor de duur van één jaar, met een proeftijd van twee maanden. Appellant heeft vijf weken voorafgaand aan de ingangsdatum van de aanstelling deze functie als zzp-er vervuld.
1.3.
Bij besluit van 14 november 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 april 2020 (besteden besluit), heeft het college het aanstellingsbesluit ingetrokken. Hieraan is ten grondslag gelegd dat appellant tijdens het sollicitatiegesprek onjuiste en onvolledige informatie over de eerdere beëindiging van zijn dienstbetrekking bij de TU Delft heeft verstrekt en dat appellant geen dienstverband was aangeboden, indien de werkelijke reden van ontslag bekend was geweest.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft aannemelijk geacht dat appellant in het eerste sollicitatiegesprek op 8 augustus 2018 de vraag naar de reden voor zijn ontslag in 2011 heeft beantwoord met een verwijzing naar zijn boventalligverklaring, waarmee appellant niet de waarheid heeft gesproken. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het vertrouwen in de integriteit van appellant ontbreekt. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat het college haar belang om het aanstellingsbesluit van appellant niet te effectueren, zwaarder mocht laten wegen dan het belang van appellant om zijn tijdelijke aanstelling te effectueren en de inkomsten daaruit te genieten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het college het aanstellingsbesluit mocht intrekken en dat gelet hierop geen grond bestaat voor een veroordeling van het college tot vergoeding van schade.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Een aanstellingsbesluit mag voor de ingangsdatum van de aanstelling worden ingetrokken, mits zich zodanige bijzondere omstandigheden voordoen dat het belang van het bestuursorgaan zich niet langer verdraagt met de effectuering van de aanstelling. De rechter heeft in zo’n geval te beoordelen of de grond waarop het bestuursorgaan die omstandigheden aanwezig acht deugdelijk is en of het bestuursorgaan overigens in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de aanstelling in te trekken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 april 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO7753).
4.2.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat sprake is van bijzondere omstandigheden, waardoor het belang van het college zich niet meer verdraagt met de effectuering van de tijdelijke aanstelling van appellant per 15 november 2019, zodat het college die aanstelling mocht intrekken. Die omstandigheden zijn erin gelegen dat aan appellant in 2011 bij een eerdere dienstbetrekking disciplinair ontslag is verleend en dat appellant dit niet heeft gemeld tijdens zijn sollicitaties. Appellant kan op zichzelf beschouwd wel worden gevolgd in zijn standpunt dat het strafontslag hem niet tot in het oneindige behoort te worden tegengeworpen. Dit neemt echter niet weg dat het op zijn weg had gelegen om bij zijn sollicitaties openheid te betrachten over de reden van de beëindiging van zijn eerdere dienstbetrekking. Sprake is geweest van een disciplinair ontslag wegens ernstig plichtsverzuim, waardoor een vertrouwensbreuk is ontstaan. Gezien deze achtergrond had het in de rede gelegen dat appellant, toen hem duidelijk werd dat de aanleiding tot zijn ontslag niet (meer) in beeld was bij zijn gesprekspartners, melding had gemaakt van deze aanleiding – ook voor zover hem daar niet naar is gevraagd. Op die manier hadden appellant en het college mogelijk kunnen komen tot herstel van de vertrouwensbreuk. Appellant had moeten begrijpen dat deze informatie voor het college van belang was en dat een latere ontdekking van de reden van de beëindiging van zijn dienstverband in 2011 de relatie met de TU Delft verder zou schaden. In het midden kan dus blijven of appellant daadwerkelijk is gevraagd naar de reden van zijn eerdere ontslag. Vast staat immers dat hij deze niet heeft onthuld terwijl dat wel van hem mocht worden verwacht.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de aanstelling in te trekken. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2022.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt

Voetnoten

1.Uitspraak van 26 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:570.