ECLI:NL:CRVB:2022:1783

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
21/3203 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding zonder verschoonbare redenen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Haarlem. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, waarin bijzondere bijstand werd toegekend voor legeskosten van een gehandicaptenparkeerkaart. Het bezwaar werd echter niet-ontvankelijk verklaard omdat het ruim buiten de termijn van zes weken was ingediend. Appellante stelde dat zij door medische omstandigheden niet in staat was om het aangetekend verzonden besluit af te halen, maar de Raad oordeelde dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De Raad benadrukte dat het op de weg van appellante lag om voorzieningen te treffen om de risico's van haar medische beperkingen te ondervangen, zoals het inschakelen van derden om post af te halen. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

21 3203 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van
27 juli 2021, 20/5435 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer (college)
Datum uitspraak: 2 augustus 2022

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben gereageerd op schriftelijke vragen van de Raad.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Appellante heeft verklaard niet gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord en het college heeft niet binnen de gestelde termijn verklaard daarvan gebruik te willen maken. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 18 november 2019 heeft het college aan appellante bijzondere bijstand toegekend voor de legeskosten van een gehandicaptenparkeerkaart tot een bedrag van € 65,75. Op 27 december 2019 heeft appellante tegen dit besluit bezwaar gemaakt, omdat zij geen beslissing op de door haar verzochte dwangsom heeft ontvangen nadat zij het college eerder in gebreke heeft gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op haar aanvraag om bijzondere bijstand. Op 11 februari 2020 heeft appellante het college in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift van 27 december 2019.
1.2.
Bij besluit van 13 februari 2020 heeft het college meegedeeld dat geen dwangsom zal worden toegekend omdat de ingebrekestelling prematuur is. Het besluit van 13 februari 2020 is op 18 februari 2020 aangetekend aan appellante verzonden. Bij e-mailbericht van 1 mei 2020 heeft een medewerker van de gemeente Haarlemmermeer aan appellante een afschrift van het besluit van 13 februari 2020 gestuurd met de mededeling dat dit besluit retour gezonden wordt omdat appellante hem niet heeft afgehaald. Bij e-mailbericht van 4 mei 2020 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 februari 2020. Naar aanleiding van vragen van het college naar de reden van de late indiening van het bezwaar heeft appellante toegelicht dat zij aan bed gebonden is en daarom niet in staat is om aangetekende post te ontvangen.
1.3.
Bij besluit van 3 september 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 februari 2020 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het te laat is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat een betrokkene met medische beperkingen voorzieningen dient te treffen om de aan die beperkingen verbonden risico’s te ondervangen, zoals het inschakelen van derden. Appellante heeft dat niet gedaan. Het komt daarom voor haar rekening en risico dat ze te laat bezwaar heeft gemaakt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna de te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de in artikel 6:8, eerste lid, van de Awb bedoelde termijn is aangevangen op 19 februari 2020. Tussen partijen is ook niet in geschil dat het bezwaarschrift van appellante ruim buiten de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn van zes weken is ingediend. Partijen zijn uitsluitend verdeeld over de vraag of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. In dat artikel is, voor zover hier van belang, bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift, een niet-ontvankelijkverklaring daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Appellante heeft aangevoerd dat zij als gevolg van medische beperkingen aan bed gebonden is. Omdat zij aan bed gebonden is, was zij zelf niet in staat het aangetekend verzonden besluit van 13 februari 2020 af te halen bij het PostNL punt, een filiaal van de AKO bij haar in de buurt. Een medewerker van het AKO filiaal heeft haar medegedeeld dat een ander geen aangetekende post voor haar kan afhalen.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Daarvoor is het volgende van betekenis.
4.3.1.
Appellante heeft geen medische informatie overgelegd om haar standpunt, dat zij aan bed is gebonden, te onderbouwen. Dat appellante beperkingen ondervindt in haar dagelijks leven, is bekend bij het college. Zij ontvangt namelijk een persoonsgebonden budget en het college heeft aan appellante een gehandicaptenparkeerkaart toegekend. Maar hieruit volgt niet dat appellante vanwege medische beperkingen niet in staat was om zelf een aangetekend verzonden brief af te halen.
4.3.2.
Daar komt bij dat volgens vaste rechtspraak (uitspraken van 15 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1579 en van 18 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1888) van een persoon die als gevolg van medische omstandigheden beperkingen ondervindt, kan worden verlangd dat hij of zij – bijvoorbeeld door het inschakelen van derden – voorzieningen treft om de daaraan verbonden risico’s te ondervangen.
4.3.3.
Anders dan appellante heeft aangevoerd, volgt uit de door het college overgelegde informatie van PostNL dat ook een derde een aangetekend verzonden brief kan afhalen. Het betoog van appellante dat uit een chatbericht van PostNL anders blijkt slaagt niet, omdat daarin niet staat dat aangetekend verzonden post uitsluitend door de geadresseerde zelf kan worden afgehaald. Uit dit chatbericht volgt alleen dat dat afhangt van de aard van de zending.
4.4.
Appellante heeft verder aangevoerd dat zij het college bij e-mailbericht van 24 maart 2020 heeft geïnformeerd over de omstandigheid dat zij aan bed gebonden is en daarom geen post kan aannemen. Dit was nog voor het einde van de bezwaartermijn en het college was er toen al van op de hoogte dat het besluit van 13 februari 2020 niet was afgehaald.
4.5.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De gevolgen van het niet afhalen van aangetekende poststukken komen voor rekening en risico van appellante. Het lag op haar weg om na te gaan waar het afhaalbericht betrekking op had. Dit is vaste rechtspraak (uitspraak van 27 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2214). Op het college rust geen rechtsplicht om een betrokkene uit eigen beweging in te lichten over de retourontvangst van het per aangetekende post verzonden besluit. Ook dit volgt uit de hiervoor genoemde uitspraak van 27 juni 2019.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Het hoger beroep slaagt niet. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van J. Oosterveen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2022.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) J. Oosterveen