ECLI:NL:CRVB:2022:1746
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Wijziging van bijstandsverlening op basis van gezamenlijke huishouding met niet-rechthebbende partner
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die sinds 2004 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (PW), heeft in hoger beroep gesteld dat haar bijstandsverlening niet correct is afgestemd. Het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers had de bijstand van appellante gewijzigd naar 50% van de gehuwdennorm, omdat zij samenwoont met haar echtgenoot, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en als niet-rechthebbende partner wordt beschouwd. Het dagelijks bestuur heeft de bijstand verhoogd met 20% van de gehuwdennorm, maar appellante betoogde dat zij onder het bestaansminimum leeft en dat de bijstand tot 100% van de gehuwdennorm moet worden afgestemd.
De Raad heeft vastgesteld dat het dagelijks bestuur de bijstand op juiste wijze heeft aangepast en dat er geen zeer bijzondere omstandigheden zijn die een verdere afstemming rechtvaardigen. De Raad heeft daarbij verwezen naar eerdere rechtspraak en het individualiseringsbeginsel, waarbij de afstemming van bijstand moet plaatsvinden op basis van de feitelijke behoeften van de belanghebbende. Aangezien de inkomsten van appellante hoger zijn dan haar gepresenteerde vaste lasten, heeft de Raad geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in een zeer bijzondere situatie verkeert. Daarom is het hoger beroep afgewezen en is de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.