In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. dr. ir. G.A.S. Maduro, heeft hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om kwijtschelding van een terugvordering van ruim €12.000,- door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht het verzoek had afgewezen, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden van de Beleidsregels terug- en invordering, specifiek dat ten minste de helft van de vordering betaald moest zijn.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant in het verleden meerdere besluiten van het Uwv heeft ontvangen, waaronder een herziening van zijn toeslag en een terugvordering. Appellant had verzocht om kwijtschelding van de openstaande schuld, maar het Uwv stelde dat hij pas in aanmerking kwam voor kwijtschelding als hij vijf jaar aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan en minimaal de helft van de oorspronkelijke vordering had betaald. De Raad bevestigde dat appellant niet aan deze voorwaarden voldeed, aangezien hij slechts een deel van de schuld had afgelost.
De Raad heeft de argumenten van appellant verworpen, waaronder het beroep op het vertrouwensbeginsel en de stelling dat hij na vijf jaar recht zou hebben op kwijtschelding. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht het verzoek om kwijtschelding had afgewezen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De beslissing werd genomen zonder veroordeling in proceskosten.