ECLI:NL:CRVB:2018:3219
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering toeslag en schending inlichtingenverplichting bij pensioeninkomsten
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een toeslag door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van appellant, die in aanmerking was gebracht voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en een toeslag op basis van de Toeslagenwet (TW). Appellant ontving vanaf 1 januari 2008 een toeslag, maar het Uwv ontdekte dat hij inkomsten uit een levensverzekering ontving, die als aanvullende pensioenuitkering geldt. Dit leidde tot een verlaging van de toeslag en een terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen.
De rechtbank Rotterdam had eerder geoordeeld dat appellant zijn inlichtingenplicht had geschonden door deze inkomsten niet te melden. Appellant stelde in hoger beroep dat hij het Uwv al op de hoogte had gesteld van zijn pensioeninkomsten en dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij zijn inlichtingenplicht niet had geschonden en dat er geen onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen waren die aanleiding gaven om van terugvordering af te zien. De Raad benadrukte dat appellant zelf verantwoordelijk was voor het melden van alle relevante informatie die van invloed kon zijn op de hoogte van de toeslag.
De uitspraak bevestigt de noodzaak voor ontvangers van toeslagen om hun inkomsten nauwkeurig te rapporteren en dat het Uwv gerechtigd is om onverschuldigd betaalde toeslagen terug te vorderen als de inlichtingenplicht niet wordt nageleefd.