ECLI:NL:CRVB:2022:1610
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering kinderbijslag op basis van ingezetenschap en duurzame band met Nederland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van kinderbijslag aan appellante, die eind januari 2020 vanuit Suriname naar Nederland was gekomen. Appellante had op 30 juli 2020 kinderbijslag aangevraagd op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De Sociale Verzekeringsbank (Svb) weigerde deze aanvraag, omdat appellante op de peildatum van het derde kwartaal van 2020 niet verzekerd was voor de AKW, aangezien zij noch woonde, noch werkte in Nederland. De Svb stelde dat appellante geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had, wat essentieel is voor de status van ingezetene.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond. De rechtbank oordeelde dat appellante op de peildata van het tweede en derde kwartaal van 2020 nog niet als ingezetene kon worden aangemerkt, omdat zij kort in Nederland verbleef en geen zelfstandige woonruimte of inkomen had. Appellante had weliswaar de intentie om in Nederland te blijven, maar dit was onvoldoende om een duurzame band aan te tonen.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunten, maar de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de Svb terecht had geoordeeld dat appellante op de relevante peildata geen duurzame band met Nederland had en dus niet als ingezetene kon worden aangemerkt. Hierdoor had appellante geen recht op kinderbijslag over het tweede en derde kwartaal van 2020. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.