ECLI:NL:CRVB:2022:1603

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
21/3694 TOZO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van TOZO-aanvragen en terugvordering van voorschotten door het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van TOZO-aanvragen door het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade. Appellant, die als ondernemer geregistreerd staat, had aanvragen ingediend voor algemene bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). De aanvragen werden afgewezen omdat appellant onvoldoende gegevens had verstrekt om zijn recht op bijstand vast te stellen. Het college had eerder voorschotten verstrekt, maar deze werden teruggevorderd na de afwijzing van de aanvragen.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn netto-inkomen onder de voor hem geldende bijstandsnorm ligt. De ingediende liquiditeitsbegrotingen en bankafschriften gaven geen duidelijkheid over de financiële situatie van appellant en zijn ondernemingen. De Raad oordeelde dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt en dat appellant niet aan deze verplichting heeft voldaan. De rechtbank Limburg had eerder de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraken bevestigd. De Raad concludeert dat de hoger beroepen niet slagen en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21/3694 TOZO en 21/3695 TOZO
Datum uitspraak: 12 juli 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg van 31 augustus 2021, 21/56 (aangevallen uitspraak 1) en 21/1442 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.F.M.G. Heutink hoger beroepen ingesteld.
Het college heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2022. Voor appellant is mr. Heutink verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.H.M. Piters.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant staat vanaf 24 oktober 2017 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (handelsregister) geregistreerd als enig aandeelhouder en algemeen directeur van de onderneming [X B.V.]. ([X B.V.]). Vanaf 4 februari 2019 staat [X B.V.] in het handelsregister geregistreerd als enig aandeelhouder en algemeen directeur van de onderneming [Y B.V.] ([Y B.V.]). Vanaf 10 september 2019 staat [X B.V.] in het handelsregister geregistreerd als enig aandeelhouder en algemeen directeur van de onderneming [Z B.V.] ([Z B.V.]).
1.2.
Op 7 april 2020 heeft appellant bij het college een aanvraag ingediend voor algemene bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal van € 10.000,- op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) voor de periode van maart 2020 tot en met mei 2020 (aanvraag Tozo 1). Appellant heeft hierbij onder meer bankafschriften van de ING-rekening van [Z B.V.] en van de INGbetaalrekening van appellant over de periode van 1 maart 2020 tot en met 5 april 2020 ingeleverd.
1.3.
Bij besluiten van 15 april 2020 en 30 april 2020 heeft het college appellant voorschotten verstrekt van in totaal € 2.000,-.
1.4.
In het kader van de behandeling van de aanvraag is namens het college bij e-mail van 22 mei 2020 aan appellant verzocht om uiterlijk 28 mei 2020 de in de e-mail genoemde gegevens toe te zenden. Appellant heeft niet alle gevraagde gegevens ingeleverd.
1.5.
Bij besluit van 19 juni 2020 (besluit 1) heeft het college de aanvraag Tozo 1 afgewezen en de in 1.3 genoemde voorschotten van appellant teruggevorderd.
1.6.
Appellant heeft tegen besluit 1 bezwaar gemaakt. Appellant heeft in bezwaar onder meer een liquiditeitsbegroting van [Z B.V.] (liquiditeitsbegroting 1), een handgeschreven liquiditeitsbegroting (liquiditeitsbegroting 2) en afschriften van de ING-rekeningen van [Y B.V.] en van [X B.V.] over de periode van 1 maart 2020 t/m 1 april 2020 overgelegd.
1.7.
Op 30 september 2020 heeft appellant bij het college een aanvraag ingediend voor algemene bijstand op grond van de Tozo voor de periode van juni 2020 tot en met september 2020 (aanvraag Tozo 2).
1.8.
Bij e-mail van 13 oktober 2020 heeft een inkomensconsulent Bbz van de gemeente Kerkrade (inkomensconsulent) appellant meegedeeld dat hij een aantal gegevens, waaronder een geconsolideerde kolommenbalans over de periode van 1 juni 2020 tot 1 oktober 2020 van de diverse BV' s, uiterlijk 23 oktober 2020 dient in te leveren. Bij e-mail van 27 oktober 2020 is die termijn verlengd tot uiterlijk 6 november 2020. Appellant heeft bij brief van 2 november 2020 gegevens ingeleverd.
1.9.
Het college heeft bij besluit van 3 november 2020 (besluit 2) de aanvraag Tozo 2 buiten behandeling gesteld op de grond dat het college niet de in 1.8 genoemde gegevens van appellant heeft ontvangen.
1.10.
Bij besluit van 17 december 2020 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen besluit 1 ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 1 is ten grondslag gelegd dat appellant onvoldoende informatie heeft aangeleverd om het recht op algemene bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van de Tozo te kunnen vaststellen.
1.11.
Bij besluit van 6 mei 2021 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar tegen besluit 2 gegrond verklaard, besluit 2 herroepen en de aanvraag Tozo 2 afgewezen. Aan de afwijzing van de aanvraag is ten grondslag gelegd dat appellant niet voldoet aan de in artikel 5, aanhef en onder b, van de Tozo genoemde voorwaarde dat het inkomen lager is dan de bijstandsnorm. Omdat appellant een inkomen boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm had, is het inkomen niet gedaald onder het sociaal minimum. Appellant voldoet ook niet aan het urencriterium.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
De Tozo bevat tijdelijke regels over bijstandsverlening aan zelfstandigen die financieel getroffen zijn door de gevolgen van de crisis in verband met COVID-19. De Tozo vindt haar grondslag in artikel 78f van de Participatiewet (PW).
4.1.2.
In artikel 11 van de PW is bepaald dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
4.1.3.
In artikel 1 van de Tozo is bepaald dat in dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder zelfstandige: de rechthebbende, bedoeld in artikel 11, van de wet die achttien jaar of ouder is maar de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep hier te lande.
4.1.4.
Ingevolge artikel 5 van de Tozo wordt door de aanvrager van algemene bijstand het volgende verklaard en de volgende informatie verstrekt:
- dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19, voorzien van een toelichting;
- dat hij voor de kalendermaanden waarover algemene bijstand wordt aangevraagd, verwacht een in aanmerking te nemen inkomen te hebben dat lager is dan de bijstandsnorm; en
- voor de kalendermaanden waarover algemene bijstand wordt aangevraagd een opgave van het inkomen dat hij heeft verworven of verwacht te gaan verwerven.
4.1.5.
In artikel 10, eerste lid, van de Tozo is bepaald dat bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal kan worden verleend aan de zelfstandige die schriftelijk verklaart en aannemelijk maakt dat hij als gevolg van de crisis in verband met COVID-19 over onvoldoende direct beschikbare geldmiddelen beschikt om aan de financiële verplichtingen verbonden aan diens bedrijf of zelfstandig beroep te kunnen voldoen.
4.2.
Bij aanvragen om bijstand rust de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf.
Aangevallen uitspraak 1
4.3.1.
De beroepsgrond dat appellant met de overgelegde bescheiden aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van de gevraagde bijstand slaagt niet. Hiertoe is het volgende redengevend.
4.3.2.
Appellant heeft met de door hem ingeleverde stukken geen duidelijkheid verschaft over zijn financiële situatie en de financiële situatie van de in 1.1 genoemde ondernemingen. Van geen van beide in 1.6 genoemde liquiditeitsbegrotingen is duidelijk op welke periode die zien. Verder heeft liquiditeitsbegroting 1 alleen betrekking op [Z B.V.] en is in liquiditeitsbegroting 2 niet gespecificeerd op welke ondernemingen de daarin opgenomen cijfers zien. In liquiditeitsbegroting 1 is vermeld dat de totale ontvangsten en uitgaven van [Z B.V.] nihil zijn, maar dit is niet inzichtelijk gemaakt met onderliggende stukken. Van liquiditeitsbegroting 2 zijn niet alle kostenposten tot de in 1.2 en 1.6 genoemde bankafschriften te herleiden. De in liquiditeitsbegroting 2 opgenomen kostenposten die wel zijn terug te voeren op die bankafschriften, zien op verschillende ondernemingen. Hierdoor ontbreekt een betrouwbaar en transparant beeld van de opbrengsten en uitgaven van de in 1.1 genoemde ondernemingen. Daarbij komt dat appellant in 2020 naast die ondernemingen nog de onderneming [A B.V.] ([A B.V.]) op zijn naam had staan en dat ieder inzicht ontbreekt in de opbrengsten en uitgaven van die onderneming. Ook met de in hoger beroep overgelegde jaaroverzichten van de ING-rekeningen van [X B.V.], [A B.V.], [Y B.V.] en appellant wordt geen inzicht verschaft in de opbrengsten en uitgaven van die ondernemingen en de relatie met de financiële situatie van appellant. Die stukken bevatten namelijk alleen de begin- en eindsaldi van de ING-rekeningen van die ondernemingen over 2020 en 2021. De in hoger beroep overgelegde afschriften van de ING-rekening van [Z B.V.] over de periode van 1 januari 2021 tot 11 januari 2022 maken het voorgaande niet anders, omdat die stukken geen betrekking hebben op de periode hier van belang. De ter zitting van de Raad ingenomen stelling dat appellant geen financiële middelen had om door een boekhouder jaarstukken van de ondernemingen te laten opmaken, dient voor rekening en risico van appellant te blijven.
4.3.3.
Uit 4.3.2 volgt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant onvoldoende gegevens heeft verstrekt om het recht op algemene bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van de Tozo te kunnen vaststellen. Het college heeft de aanvraag Tozo 1 terecht afgewezen.
Aangevallen uitspraak 2
4.4.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:697) volgt uit artikel 1 van de Tozo in verbinding met artikel 11 van de PW dat een betrokkene alleen dan voor algemene bijstand op grond van de Tozo in aanmerking komt als zijn netto-inkomen ten tijde van belang onder de voor hem geldende bijstandsnorm ligt.
4.5.
Appellant voldoet niet aan die voorwaarde. Uit een overzicht van Suwinet van 11 januari 2021 volgt namelijk dat appellant in de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 van [Z B.V.] inkomsten boven de voor hem geldende bijstandsnorm heeft genoten. Appellant heeft gesteld dat de in Suwinet genoemde bedragen betrekking hebben op de vijf werknemers van [Z B.V.] die op de in hoger beroep overgelegde loonstroken zijn vermeld. Appellant heeft deze stelling echter niet aannemelijk gemaakt, alleen al omdat die loonstroken zien op een andere periode dan de periode waarop de aanvraag Tozo 2 ziet. Hierbij komt dat op het overzicht van Suwinet het burgerservicenummer van appellant is opgenomen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat, ondanks de vermelding van zijn burgerservicenummer op het overzicht, de inkomstengegevens toch niet op hem betrekking hebben. Dit betekent dat het college de aanvraag Tozo 2 ook terecht heeft afgewezen.
Conclusie
4.6.
Uit 4.3.3 en 4.5 volgt dat de hoger beroepen niet slagen, zodat de aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum als voorzitter en A.J. Schaap en E.J.M. Heijs als leden, in tegenwoordigheid van A.F. Hulskes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2022.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) A.F. Hulskes