ECLI:NL:CRVB:2022:1597
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand met betrekking tot schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand aan appellanten, die sinds 1 november 2014 bijstand ontvingen op grond van de Participatiewet (PW). Naar aanleiding van een signaal van de Belastingdienst heeft de gemeente Rotterdam een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand. Dit onderzoek heeft aangetoond dat appellanten contante stortingen op hun bankrekening hebben ontvangen, die zij niet hebben gemeld bij het college. De stortingen, variërend van € 100,- tot € 1.330,- en in totaal € 5.550,-, zijn door het college aangemerkt als inkomen, wat heeft geleid tot de herziening van de bijstand en een terugvordering van € 5.043,22 netto. Daarnaast is er een boete van € 1.750,- opgelegd wegens schending van de inlichtingenverplichting.
Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat de stortingen niet als inkomen moeten worden aangemerkt, omdat deze bedragen geleend zouden zijn van een familielid. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat de appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat de bedragen daadwerkelijk als lening zijn verstrekt. De Raad bevestigt dat contante stortingen op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als middelen worden beschouwd en dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door deze stortingen niet te melden.
De Raad concludeert dat de terugvordering en de opgelegde boete gerechtvaardigd zijn, en dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De aangevallen uitspraken van de rechtbank worden bevestigd, en het beroep tegen het besluit van 1 november 2019 wordt ongegrond verklaard.