ECLI:NL:CRVB:2022:1537

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
20/2655 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake herziening en terugvordering van toeslag na melding van hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, had een toeslag op basis van de Toeslagenwet. Na de ontdekking van een hennepkwekerij in zijn woning door de politie, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de uitkering herzien en een terugvordering ingesteld. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad oordeelt dat het Uwv niet aannemelijk heeft gemaakt dat de appellant inkomsten uit de hennepkwekerij heeft ontvangen. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak en het bestreden besluit van het Uwv, en stelt vast dat de herziening en terugvordering van de toeslag niet in stand kan blijven. De Raad oordeelt wel dat de appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door wijzigingen in zijn woon- en leefsituatie niet tijdig te melden, wat leidt tot een lagere boete. De Raad veroordeelt het Uwv in de proceskosten van de appellant.

Uitspraak

20 2655 TW, 20/1367 TW

Datum uitspraak: 30 juni 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 juni 2020, 19/1428 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.T. Poort, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft op 5 februari 2021 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Appellant heeft gereageerd op de gewijzigde beslissing op bezwaar.
Het Uwv heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2022. Namens appellant is verschenen mr. Poort. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft vanaf 12 december 2016 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen, aangevuld met een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) naar de norm van gehuwden. Met ingang van 18 juni 2017 zijn de
WW-uitkering en de toeslag beëindigd in verband met detentie. Vanaf 27 juli 2017 zijn de uitkeringen weer voortgezet. De WW-uitkering en de toeslag zijn beëindigd met ingang van 20 februari 2018.
1.2.
Op 17 april 2017 heeft de politie eenheid Rotterdam – na een brand – in de toenmalige woning van appellant een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Daarvan is
proces-verbaal opgemaakt. De politie Rotterdam heeft het Uwv hierover bij brief van 25 april 2017 bericht (hennepbericht), conform afspraken hierover in het Convenant gezamenlijke aanpak van hennepkwekerijen (hierna: het Convenant).
1.3.
Het hennepbericht heeft het Uwv aanleiding gegeven voor een onderzoek, dat heeft geleid tot een onderzoeksrapport van 24 mei 2018. In dat rapport is geconcludeerd dat gezien informatie van netbeheerder Stedin sprake zou kunnen zijn van twee hennepoogsten en dat Stedin uitgaat van een kweekperiode van 12 december 2016 tot en met 18 april 2017. Het wederrechtelijk voordeel bedraagt € 18.054,- per oogst. Daarnaast is naar aanleiding van de verklaring van appellant bij de politie, dat zijn vrouw en kind vanaf begin 2017 in Turkije zijn en hij sindsdien alleen woont, onderzoek gedaan naar zijn woonsituatie.
1.4.
Het Uwv heeft in een boeterapport van 2 juli 2018 geconcludeerd dat sprake is geweest van inkomsten die van invloed zijn op de hoogte van de toeslag en dat appellant dat niet heeft gemeld aan het Uwv. Daarnaast heeft het Uwv vastgesteld dat appellants leefvorm vanaf januari 2017 is gewijzigd en dat ook dit van invloed is op de hoogte van de toeslag. De wijziging van de leefvorm heeft hij eveneens niet gemeld.
1.5.
Bij besluit van 20 juli 2018 (primair besluit 1) heeft het Uwv over de periode
12 december 2016 tot en met 19 februari 2018 de TW-uitkering van appellant herzien en een bedrag van € 4.654,22 bruto aan onverschuldigd betaalde toeslag van appellant teruggevorderd. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat over deze periode de norm voor ongehuwd woningdeler vanaf 23 jaar van toepassing was.
1.6.
Bij besluit van 20 juli 2018 (primair besluit 2) heeft het Uwv wegens schending van de inlichtingenplicht een boete opgelegd van € 2.327,11.
1.7.
Bij beslissing op bezwaar van 19 juli 2019 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen de primaire besluiten van 20 juli 2018 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het betoog van appellant dat de van de politie ontvangen informatie onrechtmatig is verkregen, geen doel treft. De informatieverstrekking door de politie berust op de artikelen 54 en 64 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) en dat niet valt in te zien waarom de politie in het kader van het Convenant geen informatie had mogen verstrekken aan het Uwv. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat dat het Uwv bevoegd is de toeslag van appellant te herzien. Het Uwv heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van twee hennepoogsten en appellant heeft niet betwist dat hij de wijziging in zijn gezinssituatie niet heeft gemeld bij het Uwv.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs. Appellant heeft betoogd dat in artikel 4.3 van het Convenant sprake is van een limitatieve opsomming van gevallen waarin informatie mag worden gedeeld. Aangezien de TW niet wordt genoemd in dit artikellid staat het de politie volgens appellant niet vrij om de informatie over de hennepkwekerij en zijn leefvorm te delen met het Uwv.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
3.3.
Bij gewijzigde beslissing op bezwaar van 5 februari 2021 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv de toeslag over de periode 1 januari 2017 tot en met 14 augustus 2017 herzien, en over de periode 12 december 2016 tot en met 19 februari 2018 een bedrag van € 4.183,17 bruto aan onverschuldigd betaalde toeslag van appellant teruggevorderd. Het Uwv heeft de boete verlaagd naar € 2.091,58. Het Uwv heeft aan bestreden besluit 2 ten grondslag gelegd dat van 1 januari 2017 tot en met 14 augustus 2017 voor appellant de ‘norm voor ongehuwden vanaf 23 jaar’ gold in plaats van de ‘norm voor ongehuwd woningdeler vanaf 23 jaar’. In verband hiermee zijn de terugvordering en de boete verlaagd. Voor het overige is het bestreden
besluit 1 gehandhaafd. Het Uvw heeft de kosten van het bezwaar vergoed.
3.4.
Appellant heeft in reactie op bestreden besluit 2 gesteld dat de terugvorderingsbeslissing en de boete niet in stand kunnen blijven. Appellant kan zich vinden in de toegekende vergoeding van de kosten van het bezwaar.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de bijlage bij de aangevallen uitspraak. Daaraan wordt toegevoegd dat het Uwv op grond van artikel 14a, eerste lid, van de TW een bestuurlijke boete oplegt van ten hoogste het benadelingsbedrag indien de betrokkene de inlichtingenverplichting heeft geschonden.
4.2.
Bestreden besluit 2 wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede in de beoordeling betrokken.
4.3.
Nu het Uwv door het nemen van bestreden besluit 2 het bij bestreden besluit 1 ingenomen standpunt niet langer handhaaft, slaagt het hoger beroep. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden vernietigd evenals het bestreden besluit 1.
4.4.
Vervolgens ligt ter beoordeling voor de vraag of het Uwv terecht bij bestreden besluit 2
over de periode 12 december 2016 tot en met 19 februari 2018 een bedrag van € 4.183,17 bruto aan onverschuldigd betaalde toeslag van appellant heeft teruggevorderd en een boete heeft opgelegd van € 2.091,58 in verband met het overtreden van de inlichtingenplicht.
4.5.
Bij een belastend besluit tot herziening en tot terugvordering van wat aan uitkering is betaald, rust op het Uwv de verplichting om niet alleen de feiten vast te stellen waarop het bestreden besluit steunt, maar ook – in geval van betwisting – die feiten aannemelijk te maken (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 28 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:578).
Onrechtmatig verkregen bewijs
4.6.
Primair is in geschil of de onderzoeksbevindingen waarop de bestreden besluitvorming berust als onrechtmatig verkregen bewijs moeten worden aangemerkt, waarvan het gebruik door het Uwv ontoelaatbaar moet worden geacht.
4.7.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat van onrechtmatig verkregen bewijs geen sprake is. De informatieverstrekking door de politie aan het Uwv berust op de artikelen 54 en 64 van de Wet Suwi. Het feit dat in artikel 4.3 van het Convenant de TW niet is vermeld, maakt niet dat de politie van de bevoegdheid om aan het Uwv informatie te verstrekken geen gebruik zou mogen maken. Ook overigens is niet gebleken dat het Uwv of de politie op een onrechtmatige wijze onderzoek hebben verricht.
Kweken hennep
4.8.
Bestreden besluit 2 berust op het standpunt van het Uwv dat appellant in de periode van 26 oktober 2016 tot en met 18 april 2017 een bedrag van € 18.054,- aan inkomsten heeft gehad uit de hennepkwekerij in zijn woning. Niet in geschil is dat appellant in zijn woning een hennepkwekerij heeft gehad. Partijen zijn verdeeld over de vraag of appellant hieruit inkomsten heeft gehad.
4.9.
Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de woning van appellant een geslaagde oogst is geweest en dat appellant inkomsten in verband met hennepkweek heeft ontvangen. In dit verband is van belang dat twee verbalisanten van de politie een proces-verbaal ‘aantreffen hennepkwekerij’ hebben opgesteld. Daarin hebben zij vermeld dat er geen omstandigheden werden aangetroffen die duiden op een eerdere opbrengst uit de exploitatie van de kwekerij. Verder is in het hennepinformatiebericht van de politie-eenheid Rotterdam vermeld dat er geen indicatie is voor eerdere oogsten en dat er geen wederrechtelijk voordeel is verkregen. Bovendien heeft appellant tegenover de politie verklaard dat de hennepkwekerij sinds 2 à 3 weken in bedrijf was en er geen hennep is geoogst. Het standpunt van het Uwv, dat wel sprake is geweest van een oogst, is gebaseerd op een e-mail van Stedin van 25 oktober 2017. In deze e-mail staat (enkel) vermeld dat Stedin uitgaat van een aantal illegaal afgenomen kWh en dat wordt uitgegaan van een kweekperiode van 25 oktober 2016 tot en met 18 april 2017 (175 dagen) op basis van de aangetroffen planten, de vervuiling van het filtermateriaal van de koolstoffilters, het stof op de kappen van de assimilatielampen, de witte kalkaanslag op de kweekpotten. Verdere informatie over de aangetroffen situatie ter plekke en de mate van vervuiling/stof en kalkaanslag ontbreekt. Het dossier bevat daarvan ook geen foto’s. Gelet hierop is de informatie van Stedin onvoldoende om het standpunt van het Uwv, dat appellant in de periode 25 oktober 2016 tot en met 18 april 2017 werkzaamheden van economische waarde heeft verricht gericht op het kweken van hennep en daaruit inkomsten heeft genoten, te dragen.
4.10.
Uit 4.9 volgt dat de herziening en de terugvordering van de toeslag niet in stand kan blijven, voor zover deze is gebaseerd op het feit dat appellant geen mededeling heeft gedaan van inkomsten als zelfstandige vanaf 12 december 2016.
Wijzigingen leefsituatie
4.11.
Niet in geschil is dat appellant niet aan het Uwv heeft gemeld dat zijn woon- en leefsituatie is gewijzigd met ingang van 1 januari 2017 en dat hij daarmee zijn inlichtingenplicht heeft geschonden.
4.12.
Desgevraagd heeft het Uwv in een brief van 17 mei 2022 nader toegelicht dat de correctie/herziening van de toeslag in het bestreden besluit 2 naar de norm voor ongehuwden is beperkt tot de periode 1 januari 2017 tot en met 14 augustus 2017. Vanaf 15 augustus 2017 woonde appellant samen met een ander persoon op hetzelfde adres en was de norm voor ongehuwd woningdeler weer van toepassing. Voorts heeft het Uwv berekend dat, indien alleen rekening wordt gehouden met de wijzigingen in de leefvorm van appellant en niet met inkomen uit het kweken van hennep, de terugvordering van de onverschuldigd betaalde toeslag in totaal € 2.706,08 zou bedragen.
4.13.
Als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht heeft appellant te veel toeslag ontvangen. Het Uwv was daarom op grond van artikel 11a, eerste lid, van de TW verplicht de toeslag vanaf 1 januari 2017 te herzien. Hieruit vloeit voort dat het Uwv op grond van artikel 20, eerste lid, van de TW verplicht was de over de periode van 1 januari 2017 tot en met
19 februari 2018 te veel betaalde toeslag terug te vorderen tot een bedrag van € 2.706,08.
4.14.
Van schending van de inlichtingenplicht wegens verzwegen inkomsten uit hennepteelt vanaf 12 december 2016 is geen sprake. Appellant heeft wel de inlichtingenplicht geschonden door niet onverwijld melding te maken van de wijzigingen in zijn woon- en leefsituatie per
1 januari 2017 en per 15 augustus 2017. Appellant kan hiervan een verwijt worden gemaakt, zodat het opleggen van een boete is aangewezen. Omdat deze beperkt is tot de gewijzigde woon- en leefsituatie, is dit een lagere boete dan door het Uwv opgelegd.
4.15.
Uit wat is overwogen in 4.5 tot en met 4.14 volgt dat het beroep tegen bestreden
besluit 2 gegrond zal worden verklaard en dat bestreden besluit 2, behoudens de bepalingen over de vergoeding van de kosten van het bezwaar, wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb zal worden vernietigd. Er is aanleiding om onder toepassing van de artikelen 8:72, derde lid, onder b, en 8:72a van de Awb als volgt zelf in de zaak te voorzien. De
TW-uitkering van appellant wordt over de periode van 1 januari 2017 tot en met 14 augustus 2017 verlaagd naar het normbedrag voor ongehuwden en vanaf 15 augustus 2017 tot en met 19 februari 2018 naar het normbedrag voor ongehuwd woningdeler. Het van appellant terug te vorderen bedrag wordt overeenkomstig de berekening van het Uwv in de brief van 17 mei 2022 verlaagd tot € 2.706,08. De op te leggen boete wordt vastgesteld op € 1.353,04 (50% van € 2.706,08). Deze boete is passend en geboden.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten van appellant in beroep en hoger beroep. De kosten van verleende rechtsbijstand worden begroot op € 1.518,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, bij een waarde van € 759,- per punt) en op € 1.518,- in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, bij een waarde van € 759,- per punt), in totaal € 3.036,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspaak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 19 juli 2019 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 5 februari 2021 gegrond en vernietigt dat besluit behoudens voor zover de kosten van het bezwaar zijn vergoed;
- herziet de TW-uitkering over de periode 1 januari 2017 tot en met 19 februari 2018 en stelt het terug te vorderen bedrag vast op € 2.706,08;
- stelt het bedrag van de boete vast op € 1.353,04;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de besluiten van 20 juli 2018;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 3.036,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 178,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en S. Wijna en G.A.J. van den Hurk als leden, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2022.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) M.C.G. van Dijk