Uitspraak
20.1657 WAJONG
OVERWEGINGEN
(zie onder meer de uitspraken van de Raad van 13 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3451 en 30 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1678)
zeventien- en achttienjarige leeftijd en in de periode van 2001 tot 2006 niet dusdanige arbeidsbeperkingen had dat zij niet in staat te achten was om 75% van het minimumloon te kunnen verdienen. Appellante heeft in deze relevante periode, ondanks haar klachten (chronische hoofdpijnklachten, klachten op gynaecologisch gebied en de vele onderzoeken hiernaar), haar opleiding met succes afgerond (regulier onderwijs en een MBO 2 opleiding als onderwijsassistent van 1999 tot 2001, bestaande uit vier dagen stage en één dag onderwijs). Ook heeft zij in de jaren daarna zonder arbeidsbeperkingen gewerkt (eerst 20 uur per week en daarna 32 uur per week) tot een knikpunt in 2016/2017. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft meegewogen dat bij appellante van jongs af aan sprake was van chronische hoofdpijnklachten, maar dat uit de informatie van Amphia van 29 maart 2019 blijkt dat deze klachten pas sinds de laatste twee jaar fors zijn toegenomen. Uit een verklaring van een leidinggevende van appellante van 8 april 2019 blijkt dat zij als leidinggevende geen hinder heeft ondervonden van de klachten van appellante (moeheid, misselijkheid, laag concentratievermogen) en dat appellante haar werk prima deed. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 24 december 2019 voorts gemotiveerd toegelicht waarom hij in het door appellante in beroep ingezonden Expertiserapport van 23 oktober 2019 geen aanleiding heeft gezien een ander standpunt in te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onder meer overwogen dat de door medisch adviseur Van Amelsfoort vastgestelde beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren (zoals beperkingen ten aanzien van het verdelen van de aandacht, herinneren, het aangewezen zijn op werk waarbij cliënte niet wordt afgeleid door activiteiten van anderen, werken in een prikkelarme omgeving, aangewezen zijn op voorspelbare werkzaamheden zonder veel storingen en onderbrekingen) en de werktijden (zes uur per dag en dertig uur per week) niet compatibel zijn met de werkzaamheden die appellante gedurende drie jaar verricht heeft als onderwijsassistente. Ook heeft Van Amelsfoort zijn standpunt uitsluitend op de anamnese gebaseerd zonder bewijs te leveren van een objectief onvermogen van appellante op en rond datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep tekent daarbij aan dat er een hiaat is in de medische voorgeschiedenis van appellante van 1999 tot 2015.