ECLI:NL:CRVB:2020:1643

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
19/3665 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en verzoek om onafhankelijke deskundige in WIA-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die zich ziek had gemeld met lichamelijke klachten als gevolg van een sarcoom aan het rechteronderbeen, had in hoger beroep aangevoerd dat de verzekeringsarts Kruithof in zijn rapport van 28 november 2018 verdergaande beperkingen had vastgesteld dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv. De Raad oordeelde dat de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het Uwv terecht ongegrond had verklaard. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige te benoemen, omdat het rapport van Kruithof onvoldoende twijfel zaait aan de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad concludeerde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht had vastgesteld op 38,35% en bevestigde de aangevallen uitspraak. De Raad wees ook op de medische informatie van de behandelend neurochirurg Yildizhan die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep was betrokken in zijn beoordeling.

Uitspraak

19.3665 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 10 juli 2019, 18/1751 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 29 juli 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Heijnen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht gehoord te willen worden, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker medisch archief voor 25 uur per week. Op 6 juni 2011 heeft appellant zich ziek gemeld met lichamelijke klachten als gevolg van een sarcoom aan het rechteronderbeen. Appellant is geopereerd, waarbij bot in zijn rechteronderbeen is verwijderd. Hij heeft tevens chemotherapie en bestralingen gehad. Appellant heeft aan zijn behandeling een klapvoet overgehouden. Het Uwv heeft appellant met ingang van 1 juni 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat hij met ingang van die datum 50,39% arbeidsongeschikt is. Per 1 december 2014 heeft het Uwv de loongerelateerde WGA-uitkering beëindigd en appellant in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering. In verband met een intensief behandeltraject heeft het Uwv appellant met ingang van 14 september 2015 volledig arbeidsongeschikt geacht. Het behandeltraject is in juli 2016 beëindigd.
1.2.
Op 18 augustus 2017 heeft appellant het Uwv gemeld dat zijn gezondheid is verslechterd vanwege toenemende rugklachten met uitstraling naar het linkerbeen. In het kader van deze melding heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 september 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 36,75%. Bij besluit van 18 oktober 2017 heeft het Uwv beslist dat appellant met ingang van 17 oktober 2017 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen, maar dat de hoogte van de WGA‑loonaanvullingsuitkering nu niet wijzigt. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 23 maart 2018 (bestreden besluit) gegrond verklaard, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid per 17 oktober 2017 is gewijzigd in 36,21%. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 maart 2018, een gewijzigde FML van dezelfde datum en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 maart 2018 ten grondslag.
2.1.
Tijdens de procedure in beroep heeft appellant een rapport van verzekeringsarts Kruithof van 28 november 2018 in geding gebracht. Deze verzekeringsarts heeft op basis van zijn onderzoek geconcludeerd dat appellant is aangewezen op arbeid waarbij beperkingen gelden met betrekking tot de belasting van het rechterbeen in de vorm van staan, lopen, traplopen, knielen, kruipen en hurken. Daarnaast gelden er volgens Kruithof beperkingen met betrekking tot zowel statische als dynamische belasting van de lage rug. Kruithof is van mening dat deze door hem van toepassing geachte beperkingen afwijken van de beperkingen zoals vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML van 1 maart 2018. Met betrekking tot het item vervoer heeft Kruithof erop gewezen dat bij appellant sprake is van een volledige voetheffersparese en dat het dan ook de vraag is of appellant zonder restreint rijgeschikt kan worden geacht. Hij heeft appellant geadviseerd hierover contact op te nemen met het CBR. Met betrekking tot de beperkingen ten gevolge van de rugproblematiek is Kruithof van mening dat appellant in hogere mate beperkt is met betrekking tot het item frequent buigen tijdens werk. Om dezelfde reden is hij van mening dat appellant in hogere mate beperkt is met betrekking tot zitten en zitten tijdens het werk. Daarnaast is volgens hem sprake van een beperking met betrekking tot het hurken, knielen en kruipen, inhoudende dat dit incidenteel mogelijk is.
2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft in zijn rapport van 24 januari 2019 gereageerd op het rapport van Kruithof. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconstateerd dat de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij onderzoek van de lage rug in grote lijnen overeenkomt met die van Kruithof bij zijn onderzoek. Vooral vanwege de klapvoet was al gesteld dat appellant niet beroepsmatig kan autorijden. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft Kruithof wel een punt dat appellant mogelijk een restreint op zijn rijbewijs zou moeten hebben, maar dat dit ter beoordeling van het CBR staat. In het kader van het vaststellen van de beperking ten aanzien van vervoer (item 2.10) gaat het erom of appellant is aangewezen op hulp van anderen. Dat is niet het geval. Appellant wordt in staat geacht om zelfstandig met andere middelen van vervoer te reizen. Met betrekking tot de discussie over de fysieke beperkingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat er duidelijke beperkingen zijn gesteld ten aanzien van buigen (maximaal 60 graden) en frequent buigen. Ook zijn er duidelijke beperkingen aangenomen voor geknield of gehurkt actief zijn. Kruipen is geen item in het CBBS en wordt daarom niet meegewogen. Hurken of knielen kan incidenteel wel en is daarom bij dynamische handelingen niet beperkt.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hetgeen appellant heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv onzorgvuldig te achten. De rechtbank is, gelet op de beschikbare medische rapporten, niet gebleken dat bij het opstellen van de FML van 1 maart 2018 onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. Voor het inschakelen van een deskundige heeft de rechtbank geen aanleiding gezien. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd waarom de geduide (voorbeeld)functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat uit het in beroep overgelegde rapport van verzekeringsarts Kruithof van 28 november 2018 blijkt dat deze verzekeringsarts op basis van zijn onderzoek verdergaande beperkingen heeft aangenomen dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv. Nu sprake is van twee verschillende uitkomsten en meningen van verzekeringsartsen is appellant van mening dat een onderzoek door een onafhankelijke deskundige noodzakelijk is. Daarom heeft hij de Raad verzocht een onafhankelijke deskundige te benoemen om een medische expertise te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellant niet met objectiveerbare medische gegevens heeft aangetoond dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. Volgens het Uwv zaait het rapport van Kruithof onvoldoende twijfel over de medische beoordeling, zodat er geen reden is om een deskundige te benoemen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 17 oktober 2017 heeft vastgesteld op 38,35%.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank tot dat oordeel hebben geleid worden onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn beoordeling de beschikking had over medische informatie van behandelend neurochirurg Yildizhan van 28 april 2017 en deze informatie kenbaar bij zijn beoordeling heeft betrokken.
4.4.
Naar aanleiding van hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd wordt het volgende overwogen. Het feit dat appellant in beroep een rapport van een verzekeringsarts in geding heeft gebracht, waarbij deze arts op basis van eigen medisch onderzoek van appellant verdergaande beperkingen aanneemt dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv in de FML van 1 maart 2018 heeft gedaan, vormt onvoldoende grond om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Het gaat erom of appellant met het door hem overgelegde rapport van verzekeringsarts Kruithof zodanige twijfel heeft gezaaid aan de juistheid van de medische beoordeling van de belastbaarheid van appellant door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat hierin aanleiding is gelegen een onafhankelijke deskundige te benoemen. Die situatie doet zich hier niet voor. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 24 januari 2019 overtuigend gemotiveerd waarom het rapport van verzekeringsarts Kruithof geen aanleiding geeft tot wijziging van de in de FML van 1 maart 2018 opgenomen beperkingen. Daarom wordt het verzoek tot het inschakelen van een onafhankelijke deskundige afgewezen.
4.5.
Voor het overige wordt volstaan te verwijzen naar de aangevallen uitspraak.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2020.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) R.H. Koopman