ECLI:NL:CRVB:2022:1504
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening studiefinanciering op basis van woonsituatie en bewijslastverdeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante, die vanaf 1 oktober 2016 ingeschreven stond op een bepaald adres in de basisregistratie personen (brp), ontving studiefinanciering op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft echter de studiefinanciering herzien, omdat uit onderzoek bleek dat appellante niet op het brp-adres woonde. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd.
De Raad oordeelde dat de bevindingen van het onderzoek voldoende feitelijke grondslag bieden voor het standpunt van de minister. Er zijn geen persoonlijke spullen van appellante aangetroffen op het brp-adres, en de rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zij op het brp-adres woonde. De Raad benadrukte dat de bewijslast in eerste instantie op het bestuursorgaan rust, maar dat appellante onvoldoende bewijs heeft geleverd om haar stellingen te onderbouwen. De verklaring van haar zus werd als onvoldoende objectief en verifieerbaar beschouwd.
De uitspraak bevestigt de noodzaak voor appellante om onomstotelijk bewijs te leveren van haar woonadres, vooral gezien de bevindingen van de controleurs en het gebrek aan bewijsstukken van haar kant. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, met enige verbetering van gronden op het gebied van de gebruikte bewijslastverdeling.