ECLI:NL:CRVB:2022:1376
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische geschiktheid van appellante voor functies na ziekmelding en de rol van het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die zich op 25 april 2017 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, had hoger beroep ingesteld tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die haar ziekengeld ontzegden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Appellante stelde dat haar medische situatie was verslechterd sinds de EZWb, maar dit werd niet gevolgd door de Raad. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had afdoende gemotiveerd waarom er geen aanleiding was om meer beperkingen aan te nemen voor handen en polsen, en ook de urenbeperking was gemotiveerd. De Raad concludeerde dat appellante per beide data in geding in staat was om ten minste één van de bij de EZWb geduide functies te verrichten. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af.