ECLI:NL:CRVB:2022:1376

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
21/2737 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische geschiktheid van appellante voor functies na ziekmelding en de rol van het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die zich op 25 april 2017 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, had hoger beroep ingesteld tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die haar ziekengeld ontzegden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Appellante stelde dat haar medische situatie was verslechterd sinds de EZWb, maar dit werd niet gevolgd door de Raad. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had afdoende gemotiveerd waarom er geen aanleiding was om meer beperkingen aan te nemen voor handen en polsen, en ook de urenbeperking was gemotiveerd. De Raad concludeerde dat appellante per beide data in geding in staat was om ten minste één van de bij de EZWb geduide functies te verrichten. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af.

Uitspraak

21.2737 ZW, 21/2738 ZW

Datum uitspraak: 22 juni 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 juni 2021, 20/671 en 20/5810 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.S. Kerkhof-Pöttger hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2022. Appellante is via videobellen verschenen, bijgestaan door mr. Kerkhof-Pöttger. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als administratief medewerker. Op 25 april 2017 heeft zij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.1.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 27 maart 2018 vastgesteld dat appellante per 25 mei 2018 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar eigen werk, maar wel tot het vervullen van minimaal drie andere functies.
1.2.2.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 27 maart 2018 heeft het Uwv met het besluit van 29 november 2018 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 17 december 2019 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 29 november 2018 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Bij uitspraak van 27 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2627, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.3.1.
Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Appellante heeft zich op 27 december 2018 opnieuw ziek gemeld met luchtwegklachten, naast de bestaande klachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld.
1.3.2.
Op 13 augustus 2019 heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante per 19 augustus 2019 geschikt geacht voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies van samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050) en administratief medewerker (document scannen) (SBC-code 315133). Het Uwv heeft bij besluit van 14 augustus 2019 vastgesteld dat appellante per 19 augustus 2019 geen recht meer heeft op ziekengeld.
1.3.3.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 augustus 2019 heeft het Uwv bij besluit van 19 december 2019 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 december 2019 ten grondslag.
1.4.1.
Op 8 oktober 2019 heeft appellante zich ziek gemeld met toegenomen klachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor een voorschot op het ziekengeld. Op 21 januari 2020 heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante doorlopend geschikt geacht voor de eerder geselecteerde, hiervoor onder 1.3.2 genoemde functies. Het Uwv heeft bij besluit van 10 februari 2020 vastgesteld dat appellante per 8 oktober 2019 geen recht heeft op ziekengeld.
1.4.2.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 10 februari 2020 heeft het Uwv bij besluit van 31 juli 2020 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 juli 2020 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft de beroepen van appellante tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Zij hebben verschillende onderzoeksactiviteiten verricht en alle bevindingen betrokken in hun oordeel. De rechtbank heeft geen twijfel over de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit zijn rapport van 17 december 2019 blijkt dat er geen sprake was van een grote wijziging in het medisch beeld en appellantes belastbaarheid ten opzichte van de EZWb. De door appellante ingediende medische stukken brengen de rechtbank niet tot het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit is gegaan van een onjuist medisch toestandsbeeld bij appellante. De informatie van de psychiater van 12 december 2019 was bekend en is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de beoordeling betrokken. De door appellante ingeschakelde medisch adviseur E.C. van der Eijk heeft haar niet persoonlijk onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op het rapport van Van der Eijk afdoende gemotiveerd waarom er geen aanleiding is om meer beperkingen bij appellante aan te nemen. Daarbij heeft de rechtbank erop gewezen dat het moet gaan om objectiveerbare beperkingen. Een aantal door Van der Eijk genoemde beperkingen komt ook niet voor in de functie van administratief medewerker. Het gaat in deze functie om zowel lichamelijk als psychisch licht werk. Er zijn geen aanwijzingen dat de gezondheidstoestand van appellante sinds de EZWb zodanig is verslechterd dat zij per 19 augustus 2019 dan wel 8 oktober 2019 niet geschikt is voor één van de eerder geduide functies. Er is geen rechtsregel die verbiedt dat dezelfde verzekeringsarts appellantes gezondheidstoestand meermalen beoordeeld.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat ten onrechte voorbij is gegaan aan de informatie van de behandelend psychiater en de overige behandelaars van appellante. De psychiater heeft vastgesteld dat appellante lijdt aan ernstige chronische PTSS en een depressieve stoornis en dat appellante overbelast, getraumatiseerd en kwetsbaar was rond de data in geding. De traumabehandeling moest tijdelijk gestaakt worden in verband met de recidive van een depressieve stoornis bij appellante en de onveilige situatie thuis. Niet duidelijk is waarom deze informatie een onvoldoende objectivering is voor meer beperkingen dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Volgens het Uwv is rond beide data in geding geen sprake geweest van een grote wijziging in appellantes medisch beeld ten opzichte van de EZWb, maar een motivering daarvoor ontbreekt. De polsklachten waren onverminderd aanwezig. Vanwege haar psychische klachten, schildklier- en longklachten is het energieniveau van appellante verminderd waarvoor een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Verder is de rechtbank ten onrechte voorbijgegaan aan het rapport van medisch adviseur Van der Eijk omdat hij appellante niet persoonlijk heeft gezien. Gelet op de data in geding in het verleden had een persoonlijk onderzoek geen meerwaarde gehad. Van der Eijk heeft gewezen op het gebruik van Diazepam door appellante op de data in geding en de negatieve invloed daarvan op het reactievermogen. Ook heeft hij het standpunt ingenomen dat meer psychische en lichamelijke beperkingen moeten worden aangenomen. Hernieuwd arbeidskundig onderzoek zal moeten uitwijzen of appellante op de data in geding geschikt was voor de EZWb-functies. Dit heeft Van der Eijk ook geadviseerd. De rechtbank heeft echter niet gemotiveerd waarom geen nader arbeidskundig of psychiatrisch onderzoek hoefde plaats te vinden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante per 19 augustus 2019 en 8 oktober 2019 geen recht (meer) heeft op ziekengeld.
4.2.
Voor de toepasselijke wettelijke bepaling wordt verwezen naar overweging 4.1 van de aangevallen uitspraak. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.3.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan – onder 2 weergegeven – ten grondslag liggende overwegingen, dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er op grond van de beschikbare gegevens geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen worden onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Het standpunt van appellante dat haar medische situatie is verslechterd sinds de EZWb wordt niet gevolgd. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar medische stukken die in de procedure tegen de EZWb ook door haar zijn ingediend. In zijn uitspraak van 27 oktober 2021 is de Raad op deze stukken ingegaan en heeft geoordeeld dat deze stukken geen aanleiding geven tot twijfel aan de medische grondslag van de EZWb op grond van de volgende overwegingen. Wat betreft de psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 27 februari 2020 gereageerd op de informatie van de psychiater. Uit die informatie bleek dat sprake is van een verbeterde stemmingsstoornis, ambulante behandeling en een stationaire situatie tussen april en december 2019. Er is daarom geen reden om andere of meer beperkingen aan te nemen op de data in geding. In reactie op het rapport van Van Eijk heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 1 april 2021 en van 14 mei 2021gemotiveerd waarom er geen reden is om verdergaande beperkingen, zoals door de medisch adviseur aangegeven, aan te nemen. Er bestaat geen aanleiding om in deze procedure ten aanzien van de data hier in geding tot een ander oordeel te komen.
4.5.
Daar wordt nog aan toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van 28 juli 2020 en 1 april 2021, onder verwijzing naar het eigen verrichte lichamelijk onderzoek en de diagnose fibromyalgie, afdoende heeft gemotiveerd waarom er geen aanleiding is om meer beperkingen aan te nemen voor handen en polsen. Ook heeft de verzekeringsarts in het kader van de EZWb gemotiveerd waarom geen urenbeperking is aangenomen. Appellante heeft niet medisch objectiveerbaar onderbouwd waarom nadien wel een urenbeperking moet worden aangenomen.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat – anders dan appellante ter zitting heeft gesteld – er onvoldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat appellantes situatie op de data in geding wezenlijk anders was dan die bij de EZWb.
4.7.
Omdat er geen twijfel is over het medisch oordeel van de verzekeringsartsen bezwaar en beroep, is er geen aanleiding een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4.8.
Het Uwv is niet gehouden een arbeidsdeskundige in te schakelen om de functies op hun geschiktheid te beoordelen. In de uitspraak van 27 oktober 2021 heeft de Raad over de EZWb geoordeeld dat de toen geduide functies geschikt waren voor appellante. In dit geding staat de passendheid van die functies niet meer ter discussie. Het gaat nog slechts om de vraag of appellante op de data in geding op medische gronden, naar objectieve maatstaven gemeten, al dan niet ongeschikt was voor één van die functies (vergelijk de uitspraak van 17 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3226). De rechtbank heeft daarom en gelet op wat onder 4.6 is overwogen, terecht geconcludeerd dat appellante per beide data in geding onverminderd in staat kan worden geacht om ten minste één van de bij de EZWb geduide functies te verrichten.
4.9.
De overwegingen onder 4.3 tot en met 4.8 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2022.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) C.G. van Straalen