ECLI:NL:CRVB:2021:2627
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante had zich op 25 april 2017 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 25 mei 2018 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij in staat werd geacht om functies te vervullen die medisch geschikt waren. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, geschikt waren voor appellante. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep het oordeel van de rechtbank onderschreven dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad heeft vastgesteld dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante, en dat de informatie van de fysiotherapeut en psychiater niet leidde tot andere of meer beperkingen.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van M. Géron als griffier, en is openbaar uitgesproken op 27 oktober 2021.